Biografen moeten nieuwsgierig zijn naar de levens van hun biografelingen*. Dat betekent niet dat ze alles dat tijdens hun onderzoek te weten komen zomaar – zonder twijfel en zonder scrupules – aan het papier toevertrouwen. Zeker als het gevoelige informatie betreft is zorgvuldigheid geboden. Soms staat de eigen positie als biograaf ter discussie. Ook dan moet verantwoording worden afgelegd.
Tijdens ‘Tussen slijk en sterren: de schrijversbiografie in de kijker’, georganiseerd door het Louis Couperus Genootschap, gingen Elisabeth Leijnse, Michèl de Jong, Petra Teunisse en Wim Hazeu in op hun ‘pijnpunten’.
Foute ideeën en sympathieën
Elisabeth Leijnse wist min of meer waar ze aan begon toen ze de biograaf werd van de zussen Cécile en Elsa de Jong van Beek en Donk. Cécile had uitgesproken opvattingen over joden. Ze was een overtuigd antisemiet. Geen moment heeft Elisabeth Leijnse gedacht dat ze die kant van Cécile de Jong van Beek met de mantel der liefde moest bedekken.
In zekere zin was het antisemitisme van Cécile – getrouwd met een jood – zelfs een godsgeschenk. Elisabeth Leijnse liet zich bij de keuze van de constructie van haar biografie leiden door in haar ogen interessante tegenstellingen en paradoxen. Zo was zus Elsa – getrouwd met een antisemiet – bijvoorbeeld een anti-antisemiet.
Het contrast tussen beide zussen is de basis geworden van Cécile en Elsa: strijdbare freules. Een biografie, waarin de paradox opvoeding c.q. privéleven versus ideologie en de ontstaansgeschiedenis van het antisemitisme en collaboratie in Frankrijk belangrijke elementen zijn.
In de researchfase raadpleegde Elisabeth Leijnse andere biografieën waarin netelige kwesties aan de orde kwamen. Wat ze over de persoonlijkheidsstoornis van Alma Mahler las, sterkte haar in haar opvatting dat zij de oorzaken van het antisemitisme niet alleen moest zoeken in karakterologische kenmerken van haar biografeling, maar ook in externe factoren.
Punt van aandacht was hoe binnen het kader van het boek kritiek op het antisemitisme te verwoorden. Elisabeth Leijnse koos er uiteindelijk voor om Elsa degene te laten zijn die commentaar geeft en haar verontwaardiging uit. Volgens de biografe een logische en verantwoorde keuze: het antisemitisme van haar zus had impact op Elsa. Dat blijkt uit de beschikbare bronnen.
Een heikel punt was de manier waarop het antisemitische gedachtengoed zelf in de biografie van de freules de Jong van Beek en Donk terecht zou komen: citeren of parafraseren. De biografe vatte vooral veel samen en zag bovendien af van het opnemen van karikaturale tekeningen en cartoons die gebruikt werden om ideeën te verspreiden.
De objectiviteit van de biograaf
Hij werkt inmiddels al geruime tijd aan de biografie van Heinz Polzer / Drs. P, maar het boek is nog lang niet klaar. Toch houdt één vraag Michèl de Jong nu al bezig: hoe voer ik mezelf op in het verhaal als ik toe ben aan de laatste tien jaar van zijn leven? Michèl de Jong is namelijk niet alleen de biograaf van Heinz Polzer / Drs. P, hij kende hem ook tamelijk goed en was tien jaar hecht met hem bevriend.
Dat zou kunnen betekenen dat de objectiviteit van de biograaf in het geding is. Michèl de Jong is zich bewust van het dreigende gevaar, maar verwacht niet dat hij in een valkuil zal trappen. Dat de eerste 85 levensjaren van Heinz Polzer / Drs. P voor hem net zo’n onontgonnen gebied zijn als voor iedere andere biograaf, speelt daarbij een belangrijke rol.
Bovendien kan bewondering op zich kan volgens Michèl de Jong geen kwaad – ‘echte vrienden kun je niet kritiekloos bewonderen’ – en is fascinatie niet per se een bezwaar.
Een pijnpunt is zijn eigen verschijnen in het laatste hoofdstuk van de biografie niet, maar hij worstelt dus nog wel met de manier waarop hij zichzelf op gaat voeren en wat de consequenties daarvan zijn voor het vertelperspectief. Wordt hij een ‘ik’ of stapt er straks een Michèl de Jong de biografie binnen. De biograaf houdt zich aanbevolen voor suggesties.
Zwaar woog voor Michèl de Jong lang de vraag of de zeer op zijn privacy gestelde Heinz Polzer / Drs. P zijn goedkeuring wel zou hebben gegeven aan het schrijven van een biografie. Is het geen verraad aan de vriendschap? Tweeënhalf jaar na de dood van zijn biografeling vond Michèl de Jong een sonnet dat voor hem bestemd was. Daarin sprak Heinz Polzer / Drs. P zijn goedkeuring uit voor het werk dat De Jong begonnen was. Dat was toch een pak van zijn hart.
Uit de slaapkamer klappen
Frans Coenen was niet alleen belangrijk als aanjager van de literaire carrière van Clare Lennart, hij vervulde ook een aantal jaren de rol van minnaar in een relatie die door sadomasochisme gekenmerkt werd. Toen Petra Teunissen, biografe van Clare Lennart, de beschikking kreeg over de achthonderd brieven die haar biografeling en Frans Coenen elkaar schreven, kon ze niet meer om dat gegeven heen. Hoewel ze het liever niet geweten had, kon ze die kennis niet meer ongedaan maken en moest ze beslissen of ze de lezers van haar biografie met de feiten zou confronteren.
Ze stelde zichzelf drie vragen – de filters van Socrates indachtig: is het waar? Is het nodig? Is het aardig? Waar was het, dat wist ze zeker. De sadomasochistische voorkeuren van Frans Coenen waren al uit andere bronnen bekend. Dat op sm geen taboe meer rust, maakte het prijsgeven minder beladen.
Was het nodig? Ja, want ook buiten de slaapkamer was de relatie tussen Frans Coenen en Clare Lennart ongelijkwaardig. Het creëren van afhankelijkheid was een strategie van Coenen. Hij hield er een harem van jonge (schrijvende) vriendinnen op na.
Is het aardig? Nee. De biograaf is hier een voyeur. Een professionele dief. Clare Lennart liep niet met haar privéleven te koop, zij was uitermate gereserveerd.
Toch koos Petra Teunissen er in Voor ‘t gewone leven ongeschikt: een biografie van Clare Lennart uiteindelijk voor om expliciet, maar objectief – dus zonder te oordelen – over de aard van de seksuele relatie van Clare Lennart en Frans Coenen te schrijven, omdat het voor het psychologische portret van Clare Lennart belangrijke informatie is. Frans Coenen was haar mentor, minnaar en meester. Maar hij was ook een vaderfiguur. Bij hem vond ze geborgenheid. Zoals ze ook geborgenheid vond bij Wim van den Boogaard, de man met wie ze al een aanzienlijk deel van haar leven samen was voordat ze uiteindelijk met hem trouwde.
Rekening houden met nabestaanden
Het verschijnen van zijn biografie van Lucebert ging gepaard met de nodige commotie. Voordat Bertus Swaanswijk Lucebert werd, liet hij zich enthousiast uit over nazi-ideeën. Wim Hazeu had Lucebert: biografie al zo goed als af toen hem de brieven waaruit dat bleek ter hand werden gesteld. Hij moest de nieuwe informatie inpassen in het verhaal dat hij al geschreven had (hij zocht en vond verklaringen voor de foute sympathieën van Bertus Swaanswijk: hij wilde het huis uit en kunstenaar worden; hij leed aan avontuurzucht; hij was gevoelig voor beïnvloeding; hij was een bewonderaar van Duitse literatuur ). Een verhaal waarin tot dat moment angst en een bijzondere vriendschap als rode draad fungeerden.
Wim Hazeu overwoog geen moment om de informatie uit de op de valreep ter inzage gekregen brieven achter te houden. Als het om het optekenen van de levens van zijn biografelingen gaat, kent Wim Hazeu geen taboes, maar wel fatsoen. Hij is bereid om rekening te houden met nog levende familieleden. Met de weduwe van Gerrit Achterberg die ervan overtuigd was dat haar man de biografie niet gewild had, maakte hij afspraken. Hij las haar ook ter harer geruststelling passages uit de biografie voor. Passages waarin het niet om haar man draaide, maar om haar. Toen de weduwe Achterberg overleed, voelde Wim Hazeu zich vrij om de censuur die hij had toegepast op te heffen en voegde een appendix aan de biografie toe.
In het geval van Lucebert hoefde Hazeu geen rekening te houden met de gevoelens en wensen van een weduwe, die waarschijnlijk niet op de hoogte was van de brieven en de inhoud.
Wat zou de biograaf gedaan hebben als de weduwe van Lucebert nog wel geleefd had? Dan zou hij waarschijnlijk minder kritisch geschreven hebben over de kwestie of de publicatie van het boek uitgesteld hebben tot na haar dood. En voor het geval hij eerder dan zij zou overlijden, zou in zijn testament verwezen zijn naar het manuscript van de biografie, met de vermelding dat het boek pas na de dood van Tony Swaanswijk-Koek gepubliceerd zou mogen worden. Dat de kinderen van Lucebert nog leven, realiseert Wim Hazeu zich. En ook dat de onthullingen over hun vader voor hen meer dan pijnlijk zijn.
Biograferen is geen kwestie van klakkeloos een leven beschrijven. Biograferen is samenhang aanbrengen op basis van een door de biograaf geformuleerde visie op een leven. Een biograaf wordt verondersteld ethisch te handelen en niet moedwillig schade toe te brengen aan het imago van zijn biografeling. Daarbij moeten biografen regelmatig balanceren op een slap koord. Ze kennen zonder uitzondering de door Elisabeth Leijnse, Michèl de Jong, Petra Teunissen en Wim Hazeu aangestipte ‘pijnpunten’, al zal niet iedere biograaf er in gelijke mate mee geconfronteerd worden.
* In Vierspan: over biografieën en het schrijven ervan introduceert Jan van der Vegt de term ‘biografeling’ voor degene die het onderwerp is van een biografie. Wim Hazeu pleitte tijdens Tussen slijk en sterren: de schrijversbiografie in de kijker voor een breed gebruik van het woord.
Dit stuk staat ook op Literair Nederland.
Leave a Reply