Omdat ik al een boek heb, kan er altijd nog wel een bij. Of twee. Vorige week kocht ik Rimbauds Gedichten / Een seizoen in de hel / Illuminations, de tweetalige editie, vertaling: Paul Claes. Voor een prikkie. € 3. En ik kreeg er Engelvisje & en andere verhalen van Kees ’t Hart gratis bij. Zo ging het niet helemaal, maar voor het verhaal is het mooier. Ik kreeg Kees ’t Hart gratis bij Ongeluksvogels van B. S. Johnson, maar over dat boek in katernen die in willekeurige volgorde gelezen kunnen worden – behalve het begin en het einde, die liggen vast – wil ik het een andere keer hebben.
In Engelvisje & en andere verhalen staat een verhaal over Arthur Rimbaud. Het heet Rombeau en speelt in Harderwijk anno 1876 – in het verhaal komt dat jaartal niet voor, ik zocht ernaar en vond het in Rimbaud: de biografie van Graham Robb. In Harderwijk is politieagent Meerdink belast met het onderzoek naar een wreed gokspel dat gespeeld wordt door de soldaten die de tijd moeten doden tot het moment dat ze vanuit garnizoensstad Harderwijk naar de oost gestuurd worden. Ze zetten in op het aantal (centi)meters dat een kip nog aflegt nadat de kop van de romp gescheiden is. Het is de onleesbaarheid van zijn handschrift waardoor de kleine Fransoos – zo klein was Rimbaud niet, hij was 1,77. Ook dat heb ik uit de biografie van Robb – door de mand valt. Meerdink heeft hem – Romboo, Rombeau, Limbeeau of Rembeaud, of Rambo, zoals sommigen tegenwoordig menen te verstaan – door.
Zou dat van die kippen waar zijn? vroeg ik me al tijdens het lezen af. Dat Rimbaud een paar weken in Harderwijk verbleef, in afwachting van het vertrek naar Indië – hij had getekend bij het KNIL – wist ik. Maar dat verhaal over die kippen… En dus ging ik de omgekeerde weg: van fictie naar feit, in de hoop en in de veronderstelling bij een bron uit te komen. In no time lag mijn schijftafeltje vol Rimbaud. Een andere vertaling van Een seizoen in de hel en Illuminations – die van Hans van Pinxteren die Ik is een ander heet. Geschreven vriendschap, waarin wat er nog over is van de briefwisseling tussen Arthur Rimbaud en Paul Verlaine. Rimbauds Poèmes, ook de hele vroege die niet door Paul Claes vertaald zijn, in de serie Le livre de poche classique. De Afrikaanse brieven. De aflevering van het tijdschrift Le Magazine Littéraire met een niet uitneembaar katern over Rimbaud. En dan heb ik de biografie van Enid Starkie nog laten liggen waar hij lag – het risico dat ik al tijdens het ontzetten van dat boek driehonderd andere uit evenwicht breng is me te groot. Het kleine boekje dat diende als catalogus bij de tentoonstelling Une saison en enfer, die ik in 2004 in het Brusselse Bozar zag, kon ik zo gauw niet vinden.
Ik zoek maar vind niet. Althans, ik vind van alles, maar niet de kippen die ik zoek. Ik gun mezelf de tijd niet. Ik gun mezelf de zinnen in Illuminations – vertaling Paul Claes – waaraan mijn ogen blijven haken.
Voor een sneeuwveld een verheven Wezen van Schoonheid. Doodsgefluit en ringen dof geluid laten dit aanbeden lichaam oprijzen, uitdijen en trillen als een schim, scharlaken en zwarte wonden barsten open in de schitterende vleespartijen. De kleuren van het leven zelf verdonkeren, dansen, verbreiden zich rondom het Visioen in de steigers. En het geril stijgt en gromt, en het uitzinnige genot van die indrukken neemt toe me het dodelijk gefluit en de schorre geluiden van de wereld, ver achter ons, slingert naar onze moeder van schoonheid – ze wijkt, ze richt zich op. O! ons gebeente wordt bekleed met een nieuw verliefd lichaam.
ZINNEN
[1]
Als de wereld voor onze vier verbaasde ogen ooit verkleint tot één donker bos – één strand voor twee trouwhartige kinderen – één muziekhuis voor onze heldere sympathie – dan vind ik u.
Als hier op aarde ook maar één grijsaard, alleen, rustig en mooi, in ‘ongehoorde luxe’ leeft – dan lig ik aan uw knieën.
Als ik al uw herinneringen waarmaak – als ik haar word die u kan worgen – dan versmacht ik u.
Ach… wat doet het er toe of er in 1876 in Harderwijk wel of geen kippen zonder kop rondrenden ter vermaak van een regiment soldaten. Ik snap dat wel. In Harderwijk zal ook toen al weinig te beleven zijn geweest. Ik gun de mannen met terugwerkende kracht hun vertier. O nee… ik gun Kees ’t Hart zijn dichterlijke vrijheid.
Hoe dan ook: voor een prikkie heb ik me een boel werk op de hals gehaald.
Naschrift:
Dit stuk schreef ik in 2012 voor De Contrabas. Het raadsel van de kippen zonder kop is nog steeds niet opgelost. Even hoopte ik dat De Charleville à Java: Arthur Rimbaud soldat et déserteur de l’Armee coloniale des Indes néerlandaises van Jean Degives en Frans Suasso – ik tikte dat boekje recent op de kop – uitsluitsel zou geven.
Degives en Suasso gaan de gangen van Arthur Rimbaud richting KNIL na. In De Charleville à Java staat hoe hij van Brussel via Rotterdam naar Harderwijk reist:
‘Le jeudi 18 mai, à 10 h 40, il prend le train à Rotterdam pour un voyage de quatre heures, via Gouda et Utrecht, à destination de Harderwijk, au bord du Zuyderzee, une petite ville surnommée à l’épogue l’égout de l’Europe. Toutes les recrues y séjournaient quelques jours ou quelques semaines avant de traverser les mers pour aller faire la guerre aux Indes néerlandaises.’
Om 14.42 uur arriveert Rimbaud in Harderwijk, waar hij ingewijd wordt in de mores van het leger, om daarna scheep te gaan naar Nederlands-Indië.
Kippen komen er in De Charleville à Java niet voor. Wel een haan, als het over de zondagsrust in Harderwijk gaat:
‘Dans le pluspart de fermes, le coq était enfermeé le dimanche.’
Leave a Reply