Hoe een postmoderne Mary Shelley Lord Byron in een bijrol dwingt
In het jaar 1816 – het jaar zonder zomer – strijkt een illuster literair gezelschap neer aan de oevers van het meer van Genève.
‘I have taken a very pretty little villa in a vineyard, with the Alps behind, and Mount Jura and the lake before – it is called Diodati, from the name of the proprietor, who is a descendant of the critical and illustrissimi Diodati’s, and has an agreeable house, which he lets at a reasonable rate per season or annum, as suits the lessee’,
(uit: Lord Byron’s Correspondence chiefly with Lady Melbourne, mr. Hobhouse, The Hon. Douglas Kinnaird, and P.B. Shelley van George Gordon Byron)
schrijft Lord Byron op 23 juni 1816 aan John Cam Hobhouse.
Lord Byron is één van de leden van het gezelschap. Dichter Percy Bysshe Shelley en zijn aanstaande vrouw Mary Wollstonecraft Godwin zijn er ook. Net als Claire Clairmont, minnares van Byron en stiefzus van Mary. Ook Byrons lijfarts John Williams Polidori is van de partij.
De uitbarsting van de vulkaan Tambora op het eiland Soembawa een jaar eerder is verantwoordelijk voor het aanhoudend slechte weer waardoor het gezelschap noodgedwongen veel tijd binnenshuis doorbracht.
‘During one of the evening sessions at Diodati, after a discussion of ghosts and the supernatural and the nature of the principle of life, Byron suggested that they all write ghost stories.’
(uit: Byron. A Portrait van Leslie A. Marchand)
Die zomer, dat gezelschap en die uitdaging spelen een prominente rol in Frankissstein. A Love Story / Frankusstein (een liefdesverhaal), de meest recente roman van Jeanette Winterson.
Verhalen upgraden
In Frankusstein doet Jeanette Winterson wat zij in Height / Zwaarte en The Gap of Time / Het gat in de tijd al eerder deed: zij schrijft een moderne versie van een verhaal dat iedereen die ook maar een beetje belezen is in elk geval van horen zeggen kent. In Zwaarte was dat de mythe van Atlas en Heracles en in Het gat in de tijd Shakespeare’s The Winter’s Tale .
Nu is Frankenstein van Mary Shelley haar vertrekpunt, maar anders dan in Zwaarte en Het gat in de tijd laat ze het niet bij een eigentijdse versie van het oorspronkelijke verhaal. Frankusstein bestaat uit drie delen die nauw verwant zijn en naar elkaar verwijzen.
Eén deel speelt in het al aangehaalde verleden. Daarin laat Jeanette Winterson Mary Shelley aan het woord over de zomer aan het meer van Genève, (de totstandkoming van) haar roman Frankenstein en de tragedies die haar in haar persoonlijk leven overkomen.
Het tweede deel speelt in het heden. Ry Shelley, Ron Lord, Claire en Polly D. – hedendaagse tegenhangers van de op historische personen gebaseerde personages in het eerste deel – worstelen met hedendaagse vraagstukken die horen bij het oprekken van de grenzen van het leven.
Scènes die spelen in psychiatrisch ziekenhuis Bedlam anno 1818 vormen het scharnierpunt tussen beide delen.
Dwalen in de regen
Frankusstein begint in het verleden, waar Mary Shelley zich opmaakt voor het schrijven van haar verhaal. Ze overdenkt wat er tijdens de gesprekken met/tussen Lord Byron, Shelley en Polidori geopperd is over leven en (on)dood en lichaam en geest. Tijdens een nachtelijke wandeling heeft ze een visioen en tijdens een droom ziet ze:
‘(…) de bleke student van de goddeloze kunsten knielen naast het ding dat hij in elkaar had gezet. Ik zag de afzichtelijke, liggende gestalte van een man die tekenen van leven gaf en zich met een ongemakkelijke, half levende beweging verroerde nadat er een of andere krachtige machine was ingeschakeld.’
(vertaling: Sophie Brinkman. Arthur Wevers nam de citaten uit Frankenstein van Mary Shelley over uit de vertaling van Sophie Brinkman uit 2015)
Als ze wakker wordt, weet ze welk verhaal ze wil vertellen. In dat verhaal – Frankenstein or The Modern Prometheus – betaalt een jonge arts een hoge prijs voor zijn overmoedige pogingen leven te scheppen uit dode materie, terwijl het resultaat van zijn experimenten niet kan leven met de gevolgen van zijn daden.
Frankenstein 2.0
Jeanette Winterson wisselt het verhaal van Mary Shelley en de haren – gebaseerd op de historische werkelijkheid (die niet beperkt blijft tot het verblijf aan het meer van Genève) en de totstandkoming van Frankenstein – af met een verhaal dat zich in het heden afspeelt. Dat verhaal begint aan de receptie van een ‘Tex-X-Po’ in Memphis, Tennessee waar dr. Ry Shelley zich bij receptioniste Claire aan de balie meldt, omdat hij een afspraak heeft met Ron Lord, entrepreneur op het gebied van seksrobots. Terwijl Ron Lord hem zijn assortiment laat zien, probeert Ry Shelley het gesprek naar een hoger niveau te tillen door de maniakale Ron Lord te verleiden tot het doen van uitspraken over wat een mens in essentie is en wat een robot nooit kan zijn.
Ondertussen doet journaliste Polly D. verwoede pogingen, en zij zal dat tijdens de hele roman blijven doen, om te achterhalen wat zich achter de schermen afspeelt.
Dat is nodig want wat Ron Lord doet en vindt, is onschuldig vergeleken bij de praktijken van Victor Stein. Hij is een autoriteit op het gebied van kunstmatige intelligentie, maar zijn ambities rijken hoger. In een ondergronds laboratorium in Manchester werkt hij aan iets veel gewaagders: het digitaliseren en uploaden van het menselijk brein, zodat het lichaam overbodig wordt.
Daarvoor heeft hij Ry Shelley nodig die hem moet voorzien van de ledematen waarmee hij kan experimenteren om dood materiaal tot leven te wekken. Dat Ry Shelley als transgender – daarmee verenigt hij she- en he-Shelley in zich – zijn lichaam en geest met elkaar in overeenstemming gebracht heeft, fascineert Victor Stein niet alleen beroepsmatig mateloos.
In Ron Lord, die mogelijkheden ziet om zijn seksrobots te vervolmaken, vindt Victor Stein een kapitaalkrachtige kompaan, terwijl Claire, die aanvankelijk in een andere Heer geloofde, zich onverwacht opwerpt als Lords liefde en zakenpartner.
Gewaarschuwde mensen
Het historische en het hedendaagse deel van Frankusstein houden elkaar in evenwicht: tegenover de opvattingen zoals die aan het begin van de negentiende eeuw gehuldigd werden over het mysterie van het leven, de (on)mogelijkheid om dode materie tot leven te wekken en ontdekkingen als het galvinisme zet Jeanette Winterson hedendaagse inzichten over (gender)identiteit, robots, kunstmatige intelligentie en cryonisme, het invriezen van klinisch doodverklaarde mensen.
Boven beide delen hangen de vragen die worden opgeworpen in de eerste regels van Sonnet 53 van William Shakespeare. Regels die veelvuldig aangehaald worden in Frankissstein / Frankusstein:
‘What is your substance, whereof are you made,
That millions of strange shadows on you tend?’
‘Wat is uw grondstof, waar zijt ge uit gekneed,
Dat duizend vreemde schimmen u omstrijken?’
(vertaling: Albert Verwey)
Jeanette Winterson las Frankenstein van Mary Shelley voor het eerst toen ze twintig was. De roman maakte indruk:
‘It frightened me and gave me courage. Frightened me because the vision was so bleak; humans seem unable to turn our ingenuity into lasting good. And hopeful because here was a young woman who really could write. And I wanted to be a young woman who could write’,
zei ze daarover in een interview in Prospect Magazine met AN Devers toen Frankissstein in mei 2019 verscheen.
Dat zij teruggrijpt op de inmiddels meer dan tweehonderd jaar oude roman van Mary Shelley – de eerste versie van Frankenstein verscheen in 1818, een herziene versie in 1831 – om het over voor de gemiddelde lezer nauwelijks te bevatten heikele kwesties als kunstmatige intelligentie, robotica, en andere technologische ontwikkelingen te hebben, is dus niet zo verwonderlijk.
‘De opmars van de machines valt niet te stuiten. De doos is geopend. Onze uitvindingen kunnen niet ongedaan worden gemaakt. De wereld is aan het veranderen.’
(vertaling: Arthur Wevers)
laat Jeanette Winterson Mary Shelley zeggen. Jeanette Winterson wil dat haar lezers zich realiseren dat de techniek zich in een razendsnel tempo ontwikkelt en veel meer mogelijk maakt dan de mens kan bevatten en kan controleren.
Verhalen scheppen
Frankusstein gaat niet alleen over technologische scheppingsgeweld zoals dat door de beide Victors wordt gepleegd. Het is ook een pleidooi voor het vertellen van en geloven in verhalen. In het hart van haar roman laat Jeanette Winterson de historische en de romanwerkelijkheid samenvloeien. Zij arrangeert een ontmoeting tussen Victor Frankenstein; kapitein Robert Watson – hij is degene die in Frankenstein met brieven aan zijn zus zorgt voor het raam rond de vertelling over Frankenstein en zijn onomkeerbare experimenten en Mary Shelley. Die ontmoeting vindt in 1818 plaats in psychiatrisch ziekenhuis Bedlam – die locatie kwam ook al voor in Wintersons jeugdroman Tanglewreck – onder toeziend ook van psychiater Wakefield. Hij vraagt Robert Watson en Mary Shelley te oordelen over de mentale staat van Victor Frankenstein, die in Bedlam is ‘aangespoeld’.
Mary Shelley weigert, maar waar een schrijver haar vingers af kan trekken van leven en lot van haar personages, blijft iemand die ingrijpt in de werkelijkheid verantwoordelijk voor zijn/haar daden, zelfs als dat ingrijpen in de werkelijkheid zich afspeelt binnen het bestek van een roman.
Heeft de ratio in de andere twee delen van Frankusstein de overhand, hier laat Jeanette Winterson zich hier van haar romantische kant zien. Waarmee overigens niet gezegd is dat de liefde ontbreekt in de rest van de roman. De roman heeft niet voor niets de ondertitel A Love Story / (een liefdesverhaal)
Science and literature
Het is niet de eerste keer dat Jeanette Winterson in haar werk the sciences en the humanities tegenover elkaar zet om haar punt te maken. Haar oeuvre is doortrokken van ideeën en theorieën uit de wis- en vooral de natuurkunde.
Annemarie Estor onderzocht in haar proefschrift Jeanette Winterson’s Enchanted Science (2004) de vijandschap en creatieve interactie tussen ‘science and literature’ in het werk van Winterson. Zij concludeert:
‘(…) Winterson positioneert zich als een cultuurcritica temidden van deze episoden uit de intellectuele geschiedenis en schaart de geschutslinies van de premoderne tijd, de Romantiek en de postmoderniteit bijeen, als één afweerbataljon dat de mens van de onderdrukking door Verlichting en positivisme zou moeten bevrijden. (…) Ze is dan ook niet te “vangen” als een puur postmodern schrijver of als een Romantica pur sang. Als zij íets is, dan is zij een voorvechter van wat ik de “esthetische traditie” noem. Zij poneert immers het esthetische als een antidotum tegen de verstenende en objectiverende werking van het moderne denken. Toch keert zij zich niet volledig van de wetenschap af.
Begrippen als ruimte en plaats, tijd en geschiedenis, spelen een belangrijke rol in het wereldbeeld van Jeanette Winterson. Winterson speelt in haar literaire analyse van deze begrippen met natuurkundige theorieën, vermengt deze met allerlei echo’s van stemmen uit de cultuurgeschiedenis, en laat zo de grenzen tussen literatuur en wetenschap vervagen.’
Altijd weer die wetenschap
In het openingshoofdstuk van haar proefschrift noemt Annemarie Estor Mary Shelley en Frankenstein or the Modern Prometheus nadrukkelijk als zij duidelijk wil maken dat er tussen de literatuur en de (exacte) wetenschappen eerder sprake is van een haat-liefdeverhouding dan van onverenigbare karakters en strikt gescheiden werelden:
‘Paradoxically, the very existence of artistic condemnations of science demonstrates how literary and scientific developments are entwined within culture as a whole. Even when an author criticises science, culture and science jointly exist in the mind of the author and therefore in his texts. (…) For example, even though Frankenstein or the Modern Prometheus expresses the need for emotion and not the use of pure reason alone, it is pioneering experiments with the phenomenon of electricity in Victorian England that inspired Mary Shelley to write her novel. Victor Frankenstein and his monster could not have been conceived if their creator had not been acquainted with the state of natural philosophy at the time, or without at least a faint awareness of the new phenomenon called “galvanism”. That Mary Shelley was more than faintly aware of the proceedings of natural philosophy we know from her autobiographical writings, testifying to her presence at discussions between Lord Byron and her husband Percy Shelley, who “talked of the experiments of Dr. Darwin”.’
Waarmee we weer terug zijn bij waar dit artikel begon: in een villa aan de oever van het meer van Genève in die natte zomer van 1816.
Een bijrol voor Byron
‘We zaten aan het Meer van Genève, zei ik, we waren heel jong, wij allen, en waren ingesloten door de regen en verveelden ons dood… we hadden het over de luddieten in Manchester en het vernielen van de weefmachines – en dachten dat ons werk nooit gedaan zou kunnen worden door een machine.
We verzekerden ons ervan dat de mens de apotheose van de schepping was en de poëzie de apotheose van de mensheid, toen Claire, die dronken was van de wijn en misselijk vanwege Byrons onverschilligheid tegenover haar, zich voorstelde dat er een gedicht werd geschreven door een apparaat dat een beetje op een weefgetouw leek.’
(vertaling: Arthur Wevers)
laat Jeanette Winterson Mary Shelley zich herinneren als ze zoveel jaar na dato in het bijzijn van Byrons dochter Ada terugkijkt op wat er zich die zomer aan het meer afspeelde.’
Mary Shelley maakt in Frankusstein kennis met Augusta Ada Byron op een soiree van Charles Babbage. Babbage is bekend geworden – al is hij zo goed als vergeten – als ontwerper van de eerste geautomatiseerde, programmeerbare, mechanische rekenmachine. Augusta Ada wijdt Mary Shelley tijdens die ontmoeting in in de geheimen van de machine waarvoor zij ‘programma’s’ schreef.
Tijdens dat gesprek filosoferen Mary Shelley en Ada Byron over de toekomst die rekenende en denkende machines beschoren zou kunnen zijn en wat dat voor gevolgen heeft voor de opvattingen over de verhouding tussen lichaam en geest.
Ze hebben het ook over Lord Byron. Ze zijn mild. Zelfs zijn dochter. Milder dan Jeanette Winterson die hoewel het in zekere zin aan hem te danken is dat Mary Shelley Frankenstein geschreven heeft, Byron maar een marginale rol laat spelen in Frankusstein. Hij wordt nog net niet gereduceerd tot een macho met discutabele opvattingen over vrouwen, en met een hedendaagse evenknie die ze Ron Lord noemt en handelaar in seksrobots laat zijn, zet ze Lord Byron – zij het met een grote knipoog – behoorlijk te kijk.
Intertekstueel tapijt
Maar de man had dan ook een reputatie:
‘The mad, bad and dangerous-to-know Lord Byron.’
(In de vertaling van Arthur Wevers blijft er niet veel over deze gevleugelde woorden:
‘Lord Byron, die gek en slecht was en gevaarlijk om te kennen.’)
Jeanette Winterson citeert hier Lady Caroline Lamb, een van Byrons minnaressen, zonder haar als bron te noemen. Het citaat is een van de vele intertekstuele verwijzingen in Frankusstein.
Om de historische werkelijkheid, die in haar roman een essentiële rol speelt, te kunnen reconstrueren, raadpleegde Jeanette Winterson de nodige bronnen (zoals ook Mary Shelley zich uitvoerig documenteerde). Waarmee niet gezegd is dat alles dat authentiek oogt, ook daadwerkelijk zo gebeurd is als Jeanette Winterson het laat gebeuren.
Vervolgens speelt ze ook nog een intertekstueel spel en weeft ze een (on)zichtbaar web van citaten en verwijzingen.
Verantwoording legt zij af in de vorm van A Note from the Author, waarin ze geen enkele bron noemt en benadrukt dat de lezer ondanks alle wortels die Frankusstein in de (historische) werkelijkheid heeft vooral niet uit het oog moet verliezen dat het een verhaal is.
Vertaler Arthur Wevers verantwoordt van wie de vertalingen zijn van Jeanette Wintersons meest in het oog springende citaten, maar het is de vraag of hij het spel doorziet dat Jeanette Winterson speelt met de zinnen van anderen die zij her en der in haar roman laat vallen. Zinnen die voor wie zich in de levens van Mary Shelley en de haren en Lord Byron en de zijnen heeft verdiept, zullen oplichten.
Dit artikel is in een iets andere vorm verschenen in de Byron Nieuwsbrief, het huisorgaan van het Nederlands Byron Genootschap.
Leave a Reply