‘The founder of my school of poetry has died’, schreef Kenneth Goldsmith twee weken geleden op zijn Facebook-pagina. Die founder is Larry Tesler, uitvinder van het digitaal knippen, plakken en kopiëren. Kenneth Goldsmith – groot voorstander van uncreative writing en wasting time on the internet– is een meester in het knippen, kopiëren en plakken. Het hergebruiken van teksten is zijn handelsmerk. Voor Seven American Deaths and Disasters transcribeerde hij bijvoorbeeld berichtgeving op radio en televisie over zeven nationale rampen. Het resultaat noemde hij prose poems. Voor de meest recente Biënnale van Venetië printte Goldsmith de e-mails die Hillary Clinton het presidentschap kostten uit en stelde ze tentoon op net zo’n tafel als in The Oval Office in het Witte Huis staat. Zestigduizend bladzijden: HILLARY: The Hillary Clinton Emails
Larry Tesler heeft Kenneth Goldsmith – en vele anderen, niet alleen kunstenaars maar ook scholieren en studenten – met de uitvinding van het copy-pasten ongetwijfeld een grote dienst bewezen, maar kant-en-klare kunst slash literatuur bestond ook al in het pre-digitale tijdperk.
Ik zag er lang de lol niet van in, van dat knippen en plakken. Ik vond het ondanks alles dat er in kunsttheoretisch opzicht over gezegd kan worden toch vooral makkelijk scoren over de ruggen van degenen die het creatieve (voor)werk deden.
Dat was in de tijd dat ik nogal recht in de leer was. Kunst hoorde verheven te zijn en een kunstenaar origineel. Zo was het me ingeprent, en ik had dat bij gebrek aan tegenargumenten voor waar aangenomen.
Thuis deden we niet aan kunst. Alles wat ik wist, was aangeleerd. Dat aanleren ging in een sneltreintempo, want er moest examen gedaan worden. Tijd om zelf kritisch na te denken en een eigen smaak te ontwikkelen was er nauwelijks. Een schrijver die zich iets te opzichtig liet inspireren door een ander, pleegde plagiaat. En dat mocht niet. Punt uit.
Inmiddels – eigenlijk al best lang – weet ik beter en onderscheid ik plat plagiaat van het betere knip- en plakwerk dat intertekstualiteit heet. En dankzij met name K. Schippers realiseerde ik me dat een readymade zich zelden kant-en-klaar aandient. Het is de schrijver die voor de toegevoegde waarde zorgt, zelfs als hij niets anders doet dan woorden uit hun context lichten.
‘Je ziet het pas als je het doorhebt.’ Met de beste wil van de wereld kon ik dit eenregelige gedicht (van K. Schippers):
‘Stadhouderskade 42 te Amsterdam’
geen poëzie vinden. Tot ik begreep waar dat adres voor staat. En wat C.B. Vaandrager in de bundel Martin, waarom hebbe de giraffe… doet – negenenveertig woorden op kinderlijke wijze omschrijven – vond ik te flauw voor woorden. Tot ik ging bladeren in zijn bron: Rapport over een onderzoek naar de woordenschat van leerlingen van een aantal openbare scholen te Rotterdam ingesteld bij hun toelating tot de aanvangsklassen dezer scholen in maart en september 1938. Hij verknipte hun antwoorden tot poëzie.
In een readymade ziet men als het goed is de hand van de meester. Het is waar wat Kenneth Goldsmith in de uitleiding van Seven American Deaths and Disasters schrijft – ik parafraseer met alle risico’s van dien: als je vijftien studenten vraagt een transcriptie te maken van één tekst, levert dat vijftien verschillende resultaten op, waarmee bewezen is dat transcriberen een eigenaardig en persoonlijk proces is.
Kant-en-klaar is dus zo oncreatief nog niet.
Deze column verscheen op 29 februari in Bazarow Magazine.
Leave a Reply