Uit de nalatenschap van Karel ten Haaf kocht ik vorig jaar tijdens Dichters in de Prinsentuin in Groningen het gedicht Anniversaire van Carl Friedman. Het verscheen ter gelegenheid van de jaarwisseling 1994/1995 als nieuwjaarsgeschenk van Athena’s Boekhandel.
Anniversaire
De meubels zijn met lakens toegedekt –
zij zetelt zwijgzaam in de witte kamer
want zwijgen lijkt haar passend voor een dame
die aanstonds naar de eeuwigheid vertrekt.
Haar erfenis vult nog geen vlindernet –
van kleding onnadrukkelijk geritsel
van morgen steeds meer afgestaan naar gister
een enkele tand gespaard voor het skelet,
herinneringen vrijwel opgedroogd –
een kinderstem die vraagt of zij komt spelen
gekleurde knikkers uit haar hand gegleden
in de ontvleesde holte van een oog.
Ik kende het niet, al wist ik wel dat Carl Friedman ook gedichten schreef. Ik las er tien in de aanloop naar een gesprek dat ik in 1996 met haar voerde. Met dat gesprek maakte ik mijn Zwolse podiumdebuut als interviewer. Dat ik zenuwachtig was, sprak vanzelf, en die zenuwen namen toe toen mijn gast er een kwartier voordat we op moeten nog niet was.
Toen ze toch nog net op tijd arriveerde – ze was vergeten over te stappen in Amersfoort, maar gelukkig was ze ruim op tijd vertrokken – dronken we eerst een kopje thee. Ze deed iets wat ik nog nooit eerder iemand had zien doen: ze wrong haar theezakje uit, door het touwtje om zakje en lepeltje te wikkelen. Waar je al niet op let als je zenuwachtig zit te zijn.
Mijn vragen en haar antwoorden herinner ik me niet meer. Maar het was geloof ik wel een goed gesprek. In elk geval hielden we contact. We belden. Tot we niet meer belden. We schreven. Tot we niet meer schreven. We zagen elkaar tot we elkaar niet meer zagen. In die volgorde en zeventien jaar geleden voor het laatst.
Toen mocht ik de logeerkamer inwijden. Ik bleef vier dagen. Het waren vier intense dagen vol verhalen en vol uitgesproken meningen. Daarna bleef het stil.
Ik heb me in de stiltes tussen brieven, gesprekken en ontmoetingen en daarna zorgen gemaakt. Dat er lang elke week een column verscheen stelde nauwelijks gerust.
Eens in de zoveel tijd vroeg ik me (publiekelijk) af waar Carl Friedman gebleven was. Ik stelde de vraag in stukjes die ik schreef. Ik vroeg het haar uitgever(s).
Ik hoopte op haar rentree in de letteren. Maar ik wist ook dat ze alleen terug zou keren als ze vond dat ze iets te ‘melden’ had. Carl Friedman schreef niet om schrijver te zijn. Ze schreef Tralievader, Twee koffers vol en De grauwe minnaar omdat ze vond dat die verhalen verteld moesten worden.
Sinds vandaag hoef ik me niet meer af te vragen waar Carl Friedman gebleven is. Sinds vandaag weet ik dat het geen zin meer heeft om haar naam te googelen in de hoop dat ze ergens opduikt en ik haar een kaartje kan sturen.
Bert Jonk says
Liliane,
U heeft een liefdevol In memoriam geschreven.
Carl Friedman bezocht in 1995 onze school om te vertellen over Tralievader.
Een onvergetelijke ochtend.
Groet,
Bert Jonk
Mieke says
Mooi om uw in memoriam te lezen.
Sinds 2001 had ik een hele bijzondere vriendschap met Carl: we schreven elkaar lange, lange brieven, soms enkele malen per maand, altijd met de hand. Alleen de laatste maanden per e-mail omdat
schrijven te vermoeiend werd. Haar laatste brief van 13 maart jl. koester ik extra.
Nooit hebben we elkaar ontmoet – we kenden elkaars stem niet maar deelden ruim en openhartig onze levens.
Een verrijkende vriendschap!