Mijn streven was om zoveel mogelijk van niets te weten. Ik had het boek niet gelezen. De trailer niet gezien. De persmap ongeopend in mijn tas gestopt. Het enige dat ik wist, was die eerste zin: ‘Ik heb vader naar boven gedaan.’ Een zin die geen roman meer nodig heeft. Een zin die zelf al genoeg te zeggen heeft. In mijn hoofd ontstonden meteen na het verschijnen van het boek de meest fantastische verhalen op basis van die eerste zin. Toen ik ook alweer jaren geleden in de krant dat bericht las over die broer die vier jaar dood in zijn kamer lag, terwijl elders in het huis twee broers en twee zussen leefden alsof er niets aan de hand was, moest ik onmiddellijk aan die zin denken.
‘Ik heb vader naar boven gedaan.’ Ik vermoedde praktische redenen, een verlangen om niet voortdurend op de vingers gekeken en terecht gewezen te worden en de wens om te leven. Waarom zou je vader anders naar boven doen. Dat vader niet meer in staat was om zelf weer naar beneden te komen, sprak vanzelf. Anders zou het naar boven doen geen zin hebben.
Boven is het stil begint met landschap en ruimte, waardoor het contrast met de eerste scène met mensen – die waarin het naar boven doen daadwerkelijk plaatsvindt – immens is. Tegenover weidsheid staat claustrofobie, tegenover lichtdoorlatende bladeren van verdord riet (of is het maïs) een donker trapgat. In dat donkere trapgat ligt de tragiek van het naar boven doen besloten: het is makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Je gaat verhuizen’, dat zijn de eerste woorden die gesproken worden. Ook een zin uit het boek. De eerste zin kan niet, want in Boven is het stil is er geen ik dat in de ik-vorm spreken kan, want er is geen voice-over.
Helmer doet zijn vader naar boven met dezelfde harde hand waarmee hij schapen drijft en de stallen uitmest. Hij is een man van weinig woorden. Met zijn woorden houdt hij mensen op afstand. Zelfs zijn vader is beter in staat tot het voeren van een redelijk gesprek dan hij. Maar Helmer is bang voor toenadering veroorzaakt door al te veel vriendelijkheid.
Als vader naar boven verbannen is, heeft Helmer het rijk voor zich alleen. Hij probeert de ruimte te veroveren door dingen te veranderen. Armetierige planten belanden op de mesthoop. De muren moeten leeg. Een nieuw bed staat voor die verworven vrijheid.
Door alles uit de hand te filmen, extreem in te zoomen en strak te kadreren wordt voelbaar hoe klein de wereld van Helmer is. Ook al kan hij letterlijk ver kijken, hij zit opgesloten in zichzelf. Zijn leven wordt bepaald door het ritme van de seizoenen en de routine van het dagelijkse doen. De weinige mensen die hij ziet, maken daar onderdeel van uit: de melkrijder, de buurvrouw van een boerderij verderop en haar twee zoontjes.
Het suggestieve waar Nanouk Leopold in haar karig bewoorde scenario op uit is, wordt perfect gepersonifieerd door Jeroen Willems als Helmer. Zijn huid is de harde grens met de wereld. Meer dan met zijn mond spreekt hij met zijn ogen. En toch is wat er in hem omgaat voor meer dan een uitleg vatbaar. Nanouk Leopold laat Helmer schuw en beschadigd zijn. Iedere poging om toenadering te zoeken, is gedoemd te mislukken, niet omdat Helmer niet wil, maar omdat hij niet kan. De contacten met de melkrijder gaan goed, zolang beiden aan het werk zijn. Maar als ze oog in oog met elkaar staan, wisselen ze woorden, ze voeren geen gesprek. Er is afstand, die heel mooi in beeld gebracht wordt door het zwenken van de camera van de een naar de ander. Op samen in een frame is het lang wachten. Het meest op zijn gemak lijkt hij nog met zijn buurjongetjes, die zich met een mengeling van ontzag en onbevangenheid keer op keer wagen op Helmers territorium.
Hij wil wel maar kan niet door zijn eigen barrières heen breken, ook niet als hij vader naar boven gedaan heeft, al leidt dat gedwongen isolement wel tot toenadering, die meer dan in de woorden in de gebaren zichtbaar wordt. De komst van een knecht biedt nieuwe kansen. De knecht – een jonge jongen, in alles moderner dan Helmer – leert hem schaamtelozer, in de onschuldige betekenis van het woord, te zijn. Hij, Henk, stelt alles ter discussie, behalve zijn eigen vanzelfsprekende (lichamelijke) aanwezigheid, terwijl hij toch de mens met de minste ervaring is. Hij dwingt Helmer om letterlijk en figuurlijk naar zichzelf te kijken. Maar de knecht is maar een passant. Hij gaat, hij fietst de wereld, de weidsheid in, vrijheid tegemoet.
Met het vertrek van de knecht lijkt Helmer weer helemaal op zichzelf aangewezen. De melkrijder is terug naar Mechelen – dat is vast vanwege de robuuste Vlaming Wim Opbrouck die deze rol speelt, en die overigens ook heel veel kan zeggen met zijn lichaamshouding en de blik in zijn ogen – hij is weer samen met zijn vader. Maar als zijn dood nadert, vindt het gesprek plaats waaruit blijkt dat Helmer sinds de dood van een broer ten onrechte geleefd heeft met de gedachte dat zijn vader vond dat hij met de verkeerde zoon is overgebleven. Die gedachte verklaart veel. Door het ophelderen van dat ‘misverstand’ wordt de deur naar het leven op een kier gezet, met de dood en begrafenis – waar ook de melkrijder aanwezig is – van de vader gaat de deur definitief open.
Het slotbeeld – Helmer die uitgestrekt ergens op zijn land ligt en een lach in zijn ogen heeft – is ontroerend. Na al het ingehouden hunkeren, lijkt alles mogelijk.
De oorspronkelijke versie van Boven is het stil – het boek van Gerbrand Bakker – ken ik nog niet, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er in de film veel is weggelaten, terwijl de sporen zichtbaar zijn. Sporen die uit het niets komen en sporen die doodlopen. Elementen die in het boek vast verder uitgewerkt zijn en een duidelijke betekenis hebben. Dat denk ik bijvoorbeeld als ik Helmer zie twijfelen als hij een schilderij met iets dat op een boei lijkt toch laat hangen; bij het geweer dat tegen een boom staat waarmee op vogels geschoten kan worden en als Helmer telefoneert en iemand vraagt of hij/zij de foto’s van hem/haar samen met Geert wil hebben.
Het is alsof Nanouk Leopold haar schatplichtigheid aan het boek – dat door haar waarschijnlijk is uitgekleed tot eigenlijk maar één verhaallijn – wil benadrukken. Maar je kunt het ook anders opvatten, namelijk als bad continuity: het over het hoofd zien van details die niet passen in de chronologie/continuïteit van het verhaal. Dat ze met die opzettelijke verwijzingen speelt met klassieke vertelwetten – die van die mussen die niet zomaar van daken vallen en die waarin voorgeschreven wordt dat geweren die eenmaal getoond worden ook gebruikt moeten worden – sluit ik uit.
Zeven jaar geleden voor De contrabas geschreven.
Dit stuk vormt een tweeluik met Boven is het stil, de film voor wie het boek kent.
Leave a Reply