Laatste dag uit het leven van een angsthaas
Na Jas van belofte is Maar waar zijn die duiven dan het tweede boek van Jan Siebelink in iets meer dan een jaar waarin de dood de hoofdpersoon op de hielen zit. Trok in Jas van belofte het leven van Arthur Siebrandi aan hem voorbij tijdens een rit in de ambulance, in Maar waar zijn die duiven dan neemt Hugo Tempelman zelf de regie in handen. Als hij in de proloog van de roman een brief in ontvangst neemt van zijn uroloog, weet Hugo Tempelman zeker dat daarin staat dat hij niet lang meer te leven heeft. Bang voor die boodschap, neemt hij niet de moeite om de brief te openen. Bang voor de behandeling die hem te wachten staat, maakt hij in een split second de balans van zijn leven op: ‘Ik durf te wedden dat mijn leven “voltooid’ is.’ In die wetenschap vlucht hij weg van de plaats des oordeels, en probeert hij de laatste dag van zijn leven zo zinvol mogelijk te besteden.
Een kinderloze Margje en Hans Sievez?
In die ene dag die hem nog rest, duikt Hugo Tempelman – al vijf jaar weduwnaar, en sinds hij zijn hond heeft moeten laten inslapen alleengaand – in het verleden, bezoekt plekken waar hij iets mee heeft en neemt hij afscheid van vrouwen die hem dierbaar waren. De duik in het verleden maakt duidelijk dat Hugo Tempelman zijn vader nooit gekend heeft, en na de dood van zijn moeder als pleegkind opgenomen is door een kinderloos echtpaar: Hans en Margje Sievez, wonende te Velp, alwaar zij een kwekerij bestieren. Na de dood van zijn pleegouders heeft hij de in verval geraakte kwekerij geërfd en is er met zijn vrouw gaan wonen. Inmiddels zijn woonhuis en kwekerij in een stichting ondergebracht.
Wie het werk van Jan Siebelink niet kent en voor wie Maar waar zijn die duiven dan de eerste kennismaking is, zal hier niet vreemd van opkijken. Wie al eerder iets van Jan Siebelink gelezen heeft, zal echter zijn wenkbrauwen fronzen. Hans en Margje Sievez zijn oude bekenden, en hun huwelijk is zeker niet kinderloos gebleven. Hun verhaal werd door Jan Siebelink in verschillende romans verteld, steeds vanuit het perspectief van een ander lid van de familie – waarvan Knielen op een bed violen de bekendste versie is.
Is Hugo Tempelman als enig (pleeg)kind van Hans en Margje Sievez een voorbeeld van bad continuity? En had iemand Jan Siebelink daar dan niet op moeten wijzen om hem te behoeden voor deze ongeloofwaardige draai die hij geeft aan het familieleven van zijn romanpersonages?
Jan Siebelink vraagt hier veel meer van zijn trouwe lezers dan het buitensluiten van de werkelijkheid en de daarbij behorende logica voor de duur dat zij zich in de romanrealiteit van Maar waar zijn die duiven dan bevinden.
Lesbische relatie
Van Hans en Margje Sievez een kinderloos echtpaar maken – zij zijn in Maar waar zijn die duiven dan niet de enigen die ongewenst kinderloos blijven: het onderwerp is een terugkerend thema in het werk van Jan Siebelink – is van een andere orde dan terugkomen op een voornemen.
Vorig jaar kondigde Jan Siebelink in de aanloop naar de Boekenweek in een interview met Jannetje Koelewijn aan dat twee van de personages uit Jas van belofte terug zouden keren in zijn nieuwe roman. In die roman – werktitel: Kaalkop, ga op – zouden Lisette, de echtgenote van Arthur Siebrandi, en zijn oud-leerlinge Caroline Hupkes een lesbische relatie krijgen.
In Maar waar zijn die duiven dan krijgt de vrouw van Hugo Tempelman een relatie met een vrouw, al is de vrouw in kwestie geen oud-leerlinge. Pauline Wijnhout is zijn minnares – hij ontmoette haar bij een bushalte op weg naar huis na afloop van een retraite bij de benedictijnen in Oosterhout, waar hij de dood van zijn pleegvader probeerde te verwerken – en een van de vrouwen van wie Hugo Tempelman afscheid neemt in wat de laatste uren van zijn leven zouden moeten zijn.
Dat de nieuwe roman geen Kaalkop, ga op heet en het niet Lisette en Caroline zijn die een lesbische relatie krijgen, is niet te vergelijken met de kinderloze staat van het huwelijk van Hans en Margje Sievez. Zolang een roman in wording is, geldt voor alle uitspraken die een auteur over dat werk doet immers een voorbehoud.
Kaalkop, ga op
De lesbische relatie (en de ménage à trois waar het even op uitdraait) is overigens maar een ondergeschikt motief in Maar waar zijn die duiven dan (nog ondergeschikter – en binnen het kader van deze roman eigenlijk niet ter zake doend – is de omgang van Hugo Tempelman met een studente, die leidt tot een door jaloezie ingegeven tafereel waaraan de roman zijn uiteindelijke titel dankt). Essentieel is de ontmoeting en het gesprek met Pauline Wijnhout op de dag van het afscheid. Hugo Tempelman posteert zich op een bankje in de buurt van haar huis in de hoop haar te treffen.
In een vrouw die hij aanvankelijk aanziet voor een dakloze of een bejaarde hippie aanziet, herkent hij uiteindelijk Pauline. Ze draagt een rood, gebreid schaatsmutsje om haar kale hoofd te bedekken.
Pauline is niet ziek, ze is ingewijd. Ze is een Boeddhistische monnik geworden. ‘Kaalkop, ga op’ – het Bijbelcitaat uit: 2 Koningen 2, 23 dat oorspronkelijk bedoeld was als titel van de roman – is nu op haar van toepassing: ‘Kaalkop, ga op. Aan die woorden, uit de Profeten, denk ik’, zegt Hugo Tempelman.
Siebelink heeft de passage waaruit die citaat komt al eerder in Maar waar zijn die duiven dan geciteerd, namelijk als hij Hugo Tempelman laat terugkijken op zijn jeugd, en hij thuis aan tafel uit dit verhaal uit de Bijbel voorleest. Pleegvader Hans Sievez weet geen raad met het wrede verhaal: ‘Het is niet aan ons hierover uitleg te geven. (…)’
Aan dat Bijbelverhaal over Elia en Elisa – waarvan Jan Siebelink in het interview met Jannetje Koelewijn zegt dat hij het altijd een schitterend verhaal heeft gevonden, ontleende Jan Siebelink ook ‘de jas van belofte’ uit zijn Boekenweekgeschenk: ‘Alleen zijn jas vindt hij, de jas die zijn vader heeft afgeworpen, zoals de profeet Elia in 2 Koningen 2 zijn kleed laat vallen voordat hij in een vurige wagen ten hemel vaart.’
De dood en daarna
Meteen daarna zegt Jan Siebelink in dat interview dit: ‘Het grootste verlangen van elke sterveling: sterven zonder eerst door ziekte en ellende heen te hoeven. Weggenomen worden zoals Elia werd weggenomen, en Mozes, en Henoch’, en daarmee vat hij niet alleen zijn eigen verlangen, maar ook dat van zijn personage Hugo Tempelman krachtig samen.
Waarbij wel aangetekend moet worden dat Hugo Tempelman (net als zijn schepper Jan Siebelink) niet alleen het lijden richting de dood vreest, maar ook niet helemaal gerust is op wat hem daarna te wachten staat:
‘Ik ben bang. Voor het sterven, voor wat er daarna komt. Er is zoveel dat mij aangerekend kan worden. Voor de mensheid heb ik niets betekend. Wel was ik een trouwe bezoeker van bekenden die in het ziekenhuis waren opgenomen en doneerde ruimschoots aan goede doelen. Maar er is geen enkele zekerheid dat daarginds een beschermende Vader op mij wacht. Zag Hij van verre toe of ik, Hugo Tempelman, wel op het goede pad bleef?’
Het zoeken en de onzekerheid – en het besef van zonde, schuld en schaamte – hebben Hugo Tempelman en Pauline Wijnhout gemeen. Maar waar Pauline zich aan het bevrijden is van de denkbeelden die haar door haar religieuze opvoeding zijn ingeprent, zit Hugo gevangen in zijn dogma’s.
Kwekerij als valkuil
De kern en het meest eigene van Maar waar zijn die duiven dan had moeten zitten in het gesprek dat Hugo en Pauline tijdens hun waarschijnlijk laatste ontmoeting voeren. Maar net als Jas van belofte bezwijkt Maar waar zijn die duiven dan onder een teveel. Een teveel aan thema’s, een teveel aan personages en een teveel aan zogenaamde symboliek. De kwekerij dringt zich hinderlijk op – ‘De kwekerij is niet zomaar iets, is een persoon, een levend wezen, van wie ik opkomst, bloei en neergang heb meegemaakt. (…) Het is een rots, ik hoef er maar op te slaan… Een bron waar altijd water uit opwelt.’ De kwekerij is inmiddels Siebelinks valkuil.
Prostituee Maria, stagiair Adam Voerman, huisarts Ben Sabijn, halfbroer medium Henk Gerritsen / Henri Garrèts, de joggende man die zijn dood tegemoet loopt, de kastelein en de kroegtijgers in café Wilting: zoals Jan Siebelink ze opvoert zijn het niet meer dan willekeurige passanten, waarvan het nauwelijks gerechtvaardigd lijkt dat zij allemaal op de laatste dag van het leven van Hugo Tempelman de revue passeren.
Het ene personage is het andere (niet!)
Misschien is het grootste manco wel dat Jan Siebelink er steeds minder goed in slaagt om de dragende personages in zijn romans van elkaar en van hun schepper te onderscheiden, waardoor (hun) levens elkaar beginnen te overlappen. De consequentie is dat zij putten uit wat ten onrechte voorgespiegeld wordt als een gezamenlijk verleden. Zij delen uitgesproken voorkeuren, voorliefdes – ook in Maar waar zijn die duiven dan duiken Joris-Karl Huysmans en Claude Debussy (in hoeveel titels van Jan Siebelink zou Prelude à l’après-midi d’un faune inmiddels voorkomen) op – angsten en preoccupaties, waardoor het idee dat het uiteindelijk om een en hetzelfde personage gaat, een personage dat ook nog eens terug te voeren is op de schrijver, wordt versterkt.
In 1975 verscheen Nachtschade , het debuut van toen nog J.G. Siebelink. Vijf verhalen waarin thematisch en stilistisch een heel oeuvre besloten lag, zou in de loop van zijn schrijversloopbaan blijken. Omgekeerd gaat het niet: het is onmogelijk om (de geest van) dat inmiddels omvangrijke oeuvre terug in de fles te duwen. En toch is dat wat Jan Siebelink in Jas van belofte en Maar waar zijn die duiven dan probeerde.
Maar waar zijn die duiven dan
Jan Siebelink
Amsterdam : De Bezige Bij, 2020
ISBN 978-94-031-8290-2
Leave a Reply