Eindeloos op de uitkijk
‘Net als film is oorlog voornamelijk wachten’, dat is de laatste zin van Wachten, de Voetnoot van Arnon Grunberg in De Volkskrant van 2 & 3 februari 2013. De zin die eraan voorafgaat is een citaat van een Libanese generaal: ‘Nobody is willing to go to war these days’.
Ook in de dienstplichtige dagen van Yael, Avishag en Lea, de hoofdpersonen in de roman Het eeuwige volk kent geen angst van Shani Boianjiu – is er niemand die zin in oorlog heeft. Maar Israël is een land in permanente staat van paraatheid en dus moeten ook zij – in Israël moeten ook de vrouwen in dienst – voorbereid worden en zijn.
Alleen in het eerste hoofdstuk van Het eeuwige volk kent geen angst leiden Avishag, Yael en Lea nog een onbezorgd meisjesleven. Relatief onbezorgd, want tussen de regels door worden er al verliezen geleden.
Rekruten
Na dat eerste hoofdstuk zijn ze rekruten: Lea belandt zeer tegen haar zin aan de grens, waar zij eerst paspoorten van Palestijnen moet controleren; Yael leert mannen schieten die aan het front hun mannetje moeten staan en Avishag houdt de wacht, en dat vaak niet in het vrije veld maar voor een beeldscherm. Dan al beginnen hun levens te kantelen. De dienstplicht blijkt geen tijdelijk oponthoud, het blijkt een allesbepalende tijd. Zo zij al dromen hadden voor ze in dienst gingen, is het nog maar de vraag of zij in staat zijn om die te realiseren.
‘Als je een jongen bent en je gaat bij het leger, is doodgaan één ding dat kan gebeuren. Het andere wat kan gebeuren is dat je het overleeft. Als je een meisje bent en je gaat in het leger, is het niet waarschijnlijk dat je doodgaat. Het zou kunnen dat je reservisten een oorlog in stuurt en dat ze sneuvelen. Het zou kunnen dat je demonstraties uiteen moet drijven bij controleposten. Maar het is niet waarschijnlijk dat je doodgaat. Na het leger kan er een heleboel gebeuren. Je zou een baan kunnen krijgen. Een reis kunnen gaan maken. Gaan studeren. Gaan trouwen. Bij je ouders intrekken.’
(vertaling: Auke Leistra)
Het eeuwige volk kent geen angst bestaat uit drie delen. Het eerste staat in het teken van het binnen afzienbare tijd in dienst moeten, de handelingen die vanaf dan dag na dag verricht worden en de gedachten die daarbij opkomen – en vaak niets met dat handelen maar opvallend vaak met jongens te maken hebben.
Wachten
Wachten is een belangrijk deel van de bezigheden – dat zal overigens het hele boek zo blijven: het is niet zozeer het thema, maar wel het lijdende motief in de roman. En tijdens dat wachten kunnen gedachten gevaarlijk afdwalen. Dit denkt Avishag bijvoorbeeld als ze naar een scherm zit te turen, waarop maar geen tegenstanders zichtbaar worden:
‘Toen besloot ik te sterven, of me na mijn wachttijd op zijn minst door een voet te schieten zodat ze me uit het leger zouden moeten ontslaan. Ik overdacht door welke voet ik me dan zou moeten schieten, de rechter of de linker, en dat was wel weer leuk en hielp me de tijd door te komen, en net doen ik daar met een glimlach op mijn gezicht zat, kreeg ik ze in de gaten. Tussen de pixels vormden statische witte strepen de gedaanten van mensen, honderden miniatuurmensen, mijn mensen, de mensen die niet bestaan.’
(vertaling: Auke Leistra)
Het tweede deel bevat verhalen binnen het grote verhaal, die direct of indirect gaan over de ontregelende werking van zowel het negeren van regels als het opvolgen van bevelen. Niet het ten onrechte doorlaten van mensen zonder papieren maar het naakt zonnen onder diensttijd leidt tot een diplomatieke rel. De dood van een olijfboom moet gewroken worden, maar door vooroordelen wordt bijna een onschuldige het slachtoffer. Demonstranten moeten met de daarvoor geëigende middelen uit elkaar gedreven worden.
Gruwelen
Het derde deel bestaat uit twee hoofdstukken. Het eerste is De naoorlog. De eerste zin luidt:
‘En toen de jongenssoldaten terugkwamen van de oorlog martelden ze de meisjessoldaten die op hen wachtten. Dat duurde vier dagen. Uiteindelijk stierven er mensen.’
(vertaling: Auke Leistra)
Het hoofdstuk vertelt over die gruwelen. En over de bezigheden van de meisjes – Avishag, Yael en Lea – terwijl ze op hun beurt wachten.
‘De jongens kwamen en de jongens namen en de jongens kwamen en de vrouwen waren wat ze niet waren. Het was heel moeilijk.’
(vertaling: Auke Leistra)
Maar net als zo vaak in Het eeuwige volk kent geen angst wordt er veel aan de verbeelding overgelaten. Als er een oorlog uitbreekt, als er gestorven wordt en dus ook als de mannen hun beloning op komen eisen, zwenkt de camera weg.
Angst
Het laatste hoofdstuk gaat heel expliciet over angst. Yael is bang en zal dat altijd blijven, ook al probeert haar moeder haar gerust te stellen:
‘Toen ik achttien was sliep ik haar bed omdat ik bang was voor de toekomst. Ik was er niet veel mee bezig dat ik in het leger moest, ik zorgde er alleen voor dat ik het juist ondergoed en een nieuw horloge had, maar toen zag ik op het nieuws een item over een soldaat bij een grenspost die met een zelfmoordterrorist de lucht in was gevlogen, en toen werd ik bang.
Het was niet lang nadat ik foto’s van die aan stukken gereten soldaat had gezien, dat ik de hele tijd met mijn vingers onder mijn kaak begon te knippen, om mijn angsten te verdrijven.’
(vertaling: Auke Leistra)
Zoals ook Israël bang is en dus altijd in staat van paraatheid verkeert. Dat in Israël zowel mannen als vrouwen in dienst moeten, heeft niets met emancipatie te maken, maar met de angst om letterlijk en/of figuurlijk onder de voet gelopen te worden, en dan is de aanval de beste verdediging.
Coming-of-age
Vanwege die drie vrouwen en de ontwikkeling die zij doormaken, wordt Het eeuwige volk kent geen angst een coming-of-age roman genoemd. Als het dat is, dan niet van die drie, maar van de staat Israël. De staat die in 1948 vanwege het in het toen zeer recente verleden aangedane leed aan haar uitgevlogen volk kon rekenen op sympathie, maar zich inmiddels net als elk ander regime moet verantwoorden voor haar daden.
Shani Boianjiu verbleef toen ze Het eeuwige volk kent geen angst schreef niet in Israël. En ze schreef het boek ook niet in haar moedertaal maar in het Engels. Die dubbele afstand bood haar de kans de scherpe kantjes van de samenleving waar ze deel van uitmaakte te zien en te tonen.
Eén van die hele scherpe randjes is intolerantie/discriminatie. Door de diaspora raakten de joden verspreid over de hele wereld, maar zij die terug willen keren, worden niet met open armen onthaald. Zij horen niet vanzelfsprekend tot het eeuwige volk, hun ‘terugkeer’ wordt niet op prijs gesteld. Hun komst is een bedreiging voor wie oudere rechten meent te kunnen claimen.
Diaspora
Dat verhaal – het verhaal van een verspreid geraakt volk dat vertelt de vader van Avishag haar als zijn ex-vrouw – haar moeder – hem verbiedt het verhaal over een vader en een moeder te vertellen. Het verhaal begint zo:
‘Er waren ooit in een bepaald land mensen. Toen kwam er een koning en die wilde het land voor zichzelf hebben, dus zond hij de mensen van dat land uit over de hele wereld. Hij plaatste één zuster in één deel van de wereld en een andere zuster in een ander deel van de wereld. Sommigen stuurde hij naar Rusland. Anderen stuurde hij naar Afrika. Een paar stuurde hij zelfs naar het land waar ijsberen leven.’
‘IJsberen, papa?’
‘Ja, liefje.’
‘Wat gebeurde er toen?’
‘Toen leefden de mensen uit dat land over de hele wereld. Vele jaren gingen voorbij. Miljoenen jaren. Maar ze konden niet vergeten dat ze eigenlijk niet uit Rusland en Afrika kwamen, dat ze uit dat ene land kwamen, en ze bleven al die tijd hopen dat ze ooit terug zouden kunnen.’
(vertaling: Auke Leistra)
Ook dit verhaal vertelt Shani Boianjiu niet zonder zichzelf te onderbreken en halverwege van toon te wisselen. Het meest kenmerkende van Het eeuwig volk kent geen angst is het laconieke en het onderkoelde waarmee ze de aandacht afleidt van de ernst van de situatie en er daardoor juist weer de nadruk op legt.
Een groot manco vind ik dat Shani Boianjiu niet kiest tussen absurdisme en realisme. Teveel in Het eeuwig volk kent geen angst is zoals het in werkelijkheid is, en op den duur wordt haar manier van ontwijken van die werkelijkheid voorspelbaar. Als ze af en toe eens iets enorm had opgeblazen, zou dat de geloofwaardigheid van haar roman zeer ten goede gekomen zijn.
Het eeuwige volk kent geen angst
Shani Boianjiu (vertaling: Auke Leistra)
Amsterdam : Ambo | Anthos, 2013
ISBN 978-90-414-2103-6
Zeven jaar geleden voor De contrabas geschreven.
Leave a Reply