Ooit maakte ik de onvergeeflijke – hoewel – blunder om een oudere dame die mij om een leesadvies vroeg richting streekromans te dirigeren – ik werkte amper een week in een bibliotheek. Ze maakte onmiddellijk korte metten met mijn kortzichtigheid en clichédenken. De mevrouw in kwestie bleek een hardcore literatuurlezer te zijn, onze smaak bleek behoorlijk overeen te komen. Die eerste keer stuurde ik haar met Kersebloed van Charlotte Mutsaers naar huis. Binnen drie weken was ze er weer, of ik nog zo’n boek voor haar had. Nog zo’n boek vinden… dat viel niet mee.
Als ik vroeger aan streekromans dacht, dacht ik aan de Grote Drie: Mien van ’t Sant, Jannetje Visser-Roosendaal en Gerda van Wageningen. Sinds ik in een interview met Amos Oz in Trouw – de krant van 19 januari, hij sprak met Elma Drayer – het volgende las, niet meer: ‘Hoe provincialer een roman, des te universeler. Niet elke streekroman is literatuur, dat zeg ik niet. Maar elke goede roman is een streekroman, zelfs als het verhaal zich afspeelt in Amsterdam of New York. Want de schrijver beperkt zich altijd tot een bepaalde periode, tot een bepaalde locatie, een straat, een buurt.’
Volgens Amos Oz heb ik behoorlijk wat streekromans in mijn kasten heb staan. Dit zijn vijf van mijn favorieten:
Agaat – Marlene van Niekerk
Agaat kan zich alleen maar afspelen waar het zich afspeelt: op een plaas in Zuid-Afrika. Daar ligt Milla ziek te bed en laat zij zich verzorgen door Agaat. Milla nadert de dood en haar actieradius wordt kleiner en kleiner, het landschap is steeds meer het landschap van haar lichaam en geest:
‘Stof. Wind. As. Waarom wordt dit mij zo lang ontzegd? Verdorren behoort een snellere afloop te hebben. Verwaaien zou ongehinderd moeten gaan. Omwille van wie moet ik dit verdragen, deze laatste samenhang? Het nietszeggende gewist, de barre beetjes wrijving, van laken op lichaam, van hoofd op kussen, van bovenste op onderste ooglid, van oogbal in oogkas?
Als het denkbaar is dat van een heel concert alleen dit zou overblijven om naar te luisteren: het schurende geluid van de mouwen om de polsen van de musici, het kraken van de stoelen waarop ze zitten, hun ademtocht bij het op- en afstrijken, het ritselende ombladeren van de partituur. Alleen dit, zonder muziek. Onschadelijke negatieve muziek, de grond zonder de bewerking.
Een suite van laatste ademhalingen ben ik. Soloademhaling. Mijn adem wéégt op me. Uitgeblazen komt hij op mijn borst liggen en mijn borst wil niet meer rijzen. Mijn adem is als lood, het tegenovergestelde van wat adem zou moeten zijn. Ik stoot mij lood van me af, laag na laag.’
(vertaling: Riet de Jong-Goossens)
De atlantische man – Marguerite Duras
Strikt genomen is De atlantische man geen roman – eigenlijk is het een dertig pagina tellende regieaanwijzing, maar omdat Marguerite Duras in mijn lijstje niet mag ontbreken, dus daarom deze titel over zien en gezien worden, aan zee, in die mysterieuze herhaaltaal. Met als zo vaak de zee, die kabbelt en kabaalt in het ritme van de zinnen.
‘U bent langs de zee, u bent langs die dingen, die door uw blik met elkaar verzegeld worden.
De zee is op dit ogenblik aan uw linkerhand. U hoort haar geraas vermengd met dat van de wind.
In lange dragende lijnen komt ze naar u toe, naar de heuvels van de kust.
U en de zee, u bent één voor mij, één object, dat van mijn rol in dit avontuur. Ik kijk ook naar haar. U moet naar haar kijken zoals ik, zoals ik naar haar kijk, met alles wat in me is, in uw plaats.
U bent uit het veld van de camera.’
(vertaling: Eida Groeneveld, Suzanne Hohé en Camille Mortagne)
Het dak van de hemel – Paul Bowles
Soms denk ik dat ik helemaal nergens heen hoef. Dat het een illusie is dat je door reizen wijzer wordt. Maar dan lees ik dit, en denk ik: hoe zou het zijn in de woestijn. Omdat ik me dat helemaal niet voor kan stellen.
‘ “Op een dag zeggen ze: ‘Zo zullen we aan ons eind komen… altijd bedroefd, zonder ooit thee in de Sahara te hebben gedronken… dus nu moeten we in ieder geval gaan, geld of geen geld.’ En ze leggen al hun geld bij elkaar, zelfs de drie zilverstukken, en ze kopen een theepot, een blad met drie glazen, en ze kopen kaartjes voor de bus naar El Goléa. (…)
En op een avond, als de zon bezig is onder te gaan, komen ze bij de grote zandheuvels en ze denken: “Ha, nu zijn we in de Sahara; we gaan thee zetten.” De maan komt op, alle mannen slapen, behalve de wacht. Hij zit bij de kamelen op zijn fluit te spelen.” (…)
“Outka, Mimouna en Aïcha gaan stilletjes weg bij de karavaan met hun blad, hun theepot en hun glazen. Ze gaan op zoek naar de hoogste zandheuvel, zodat ze de hele Sahara kunnen zien en dan zetten ze thee. Ze lopen een hele tijd. Outka zegt: ‘Ik zie een hoge heuvel,’ en ze gaan ernaar toe en klimmen naar de top. Dan zeg Mimouna: ‘Ik zie daar een heuvel, die veel hoger is en we kunnen daarvandaan helemaal tot in Salah kijken.’ Dus gaan ze ernaar toe en hij is veel hoger, maar als ze erbovenop staan zegt Aïcha: ‘Kijk! Daar is allerhoogste zandheuvel. We kunnen tot aan Tamanrasset kijken. Daar woont de Targui.’ De zon kwam op, maar ze bleven doorlopen. Rond het middaguur kregen ze het erg warm. Maar ze kwamen bij de heuvel en ze klommen en klommen. Toen ze bij de top kwamen waren ze erg moe en zeiden: ‘We zullen eerst wat uitrusten en dan thee zetten.’ Maar eerst zetten ze het blad, de glazen en de theepot klaar. Toen gingen ze liggen en sliepen in. En toen”, Smaïl wachtte even en keek naar Port – “vele dagen later kwam een andere karavaan voorbij en een man zag iets op de top van de hoogste zandheuvel. En toe ze gingen kijken, vonden ze Outka, Mimouna en Aïcha; ze lagen er nog net zo bij als toen ze waren gaan slapen. En de drie glazen,” hij hief zijn eigen theeglas omhoog, “zaten vol zand. Zo dronken ze hun thee in de Sahara.” ’
(vertaling: Tjark Keijzer)
Kafka op het strand – Haruki Murakami
Nooit, maar dan ook nooit ligt het landschap in de boeken van Haruki Murakami vredig zichzelf te zijn. Niet dat het schuldig is. Het is meer dat er altijd iets onheilspellends op de loer ligt. Zelfs – of misschien juist – de stilste stilte is verdacht. In Kafka op het strand zijn er veel verschillende decors die zich om de personages sluiten.
‘Er is een pad. Hetzelfde pad dat ik gekomen ben, het ligt er nog steeds. Zolang ik dat niet uit het oog verlies, kan ik de weg naar het licht terugvinden. Ik kijk naar mij voeten, verzeker mezelf ervan dat ze nog op het pad staan, en loop stapje voor stapje terug. Het duurt veel langer dan op de heenweg, maar eindelijk kom ik weer uit op de open plek voor de hut, waar de vroege zomerzon helder schijnt en de vogeltjes schel kwetterend naar voedsel zoeken. Geen van de dingen hier is anders dan voor ik hier wegging. Waarschijnlijk niet anders. (…)
Maar ik heb nu aan den lijve ervaren hoe gevaarlijk het in het woud is. Ik vertel mezelf dat ik dat vooral niet mag vergeten. Zoals de jongen die Kraai wordt genoemd zegt: de wereld is vol dingen waar ik geen weet van heb. Zoals het feit dat planten zo sinister kunnen zijn – dat wist ik helemaal niet. De enige planten die ik tot nu toe heb gezien of aangeraakt zijn die tamme, gemanicuurde soorten die je in de grote steden vindt. Maar die planten die hier staan – nee, leven – dat is iets heel anders! Deze bezitten lichamelijke kracht, adem die ze een mens in zijn gezicht spuwen, een scherpe blik waarmee ze op hun prooi loeren. Ze beschikken over iets dat aan oeroude zwarte magie doet denken. Het woud is een plaats die onder de heerschappij van de bomen staat, net zoals de bodem van de diepzee wordt geregeerd door diepzeemonsters. Als het woud dat nodig acht, kan het me ijskoud de toegang weigeren. Of het kan me verzwelgen. Ik zal deze bomen moeten bejegenen met het respect en de vrees die ze toekomen.’
(vertaling: Jacques Westerhoven)
Opgestaan van de grond – José Saramago
Doordat hij de Nobelprijs voor de Literatuur won, is de kans klein dat die eer ook António Lobo Antunes te beurt zal vallen. Opgestaan van de grond zette de toon voor een heel oeuvre, waarin José Saramago zijn lezers weinig ruimte om te rusten gunt. Zinnen rijgen zonder onderscheid te maken tussen directe, indirecte en andere redes. In dit boek om het verhaal van vier generaties van de familie Mau-Tempo – ‘slecht weer’ – dat het moet hebben van de grond in de Alentejo – Overtaag – waarop zij woont.
‘Wat je op aarde het meest hebt, is landschap. Hoeveel er wat de rest betreft ook moge ontbreken, landschap is er altijd ruim aanwezig geweest, een overdaad die je alleen kunt uitleggen als een niet-aflatend wonder, want het landschap is zonder twijfel ouder dan de mens en ondanks dat lange bestaan is het nog niet uitgeput. Waarschijnlijk omdat het voortdurend verandert: sommige gedeelten van het jaar is de aardbodem groen, andere geel en daarna bruin of zwart. En ook rood op sommige plekken, de kleur van klei of vergoten bloed. Maar dat is afhankelijk van wat er in de grond werd geplant en daar rijpt, of nog niet, of niet meer, of van wat zonder menselijke ingreep ontkiemt en alleen maar afsterft omdat zijn einde is aangebroken. Dat laatste geldt niet voor het graan, dat gemaaid wordt als het nog een beetje leeft. En evenmin voor de kurkeik die, hoewel hij dat niet lijkt door zijn zwaarte, springlevend is wanneer zijn huid wordt afgerukt. Onder geschreeuw.’
(vertaling: Harrie Lemmens)
Zeven jaar geleden voor De contrabas geschreven. Ik kan me nog steeds in deze keuze vinden.
Leave a Reply