Het gaat er de komende tijd voor menig culturele instelling weer om spannen. De adviezen voor het te voeren cultuurbeleid in de periode 2021-2024 zijn uitgebracht, het woord is nu – en straks: eerst zijn de pleitbezorgers en lobbyisten aan zet – aan de politiek.
De afgelopen maanden hebben de Raad voor Cultuur en lokale adviesraden ingediende subsidieaanvragen gewogen, en een groot deel daarvan te licht bevonden. Waar vier jaar geleden cultuureducatie en talentontwikkeling de toverwoorden waren, wordt wie kunst en cultuur in het algemeen en literatuur in het bijzonder bedrijft nu – vooraf – afgerekend op inclusiviteit, innovatie en interconnectiviteit.
Wie die woorden in zijn plannen vaak genoeg in de mond neemt en ook nog concrete ideeën heeft hoe deze tamelijk abstracte doelen te realiseren, heeft al flink wat stappen voor op de concurrentie. Want dat is wat onvermijdelijk gebeurt: waar conscience cowards van ons maakt, dwingt de slag om de centen collega’s in de rol van concurrenten. Het aantal plaatsen is immers beperkt en wie de slag mist – aangemerkt worden als behorend tot de BasisInfraStructuur (BIS) of opgenomen worden in het Cultuurplan – is de komende vier jaar niet verzekerd van onbekommerd creëren, maar moet voor elk project afzonderlijk subsidie zien binnen te halen.
Dat die adviezen niet allemaal even onomstreden zijn, bleek de afgelopen weken. Ook in de letterensector werd gehakt en vielen er spaanders, maar dat lag niet altijd aan een gebrek aan voorgenomen inclusiviteit, innovatie en interconnectiviteit. Bij gelijke geschiktheid gaven andere argumenten de doorslag. Blijkbaar viel het de keurmeesters niet mee een uitputtende set variabelen op te stellen op basis waarvan de mate waarin de drie i’s in de plannen geïncorporeerd werden, gemeten kon worden.
Ik geef het ze ook te doen: inclusiviteit, innovatie en interconnectiviteit zo uitputtend definiëren dat onomstotelijk vastgesteld kan worden dat de één wel en de ander niet aan alle voorwaarden voldoet. En dat voor een sector die onder de noemer ‘letteren’ een breed scala aan activiteiten herbergt.
Als alles dat schrijvers, dichters, illustratoren, vertalers, uitgevers, boekverkopers, bibliotheken, leesbevorderaars, programmamakers en festivalorganisaties doen inclusief, innovatief én interconnectief – of eenvoudiger gezegd: van, voor en door iedereen – moet zijn, betekent dat nogal wat.
Want: niet alleen moeten de makers zelf een afspiegeling zijn van de maatschappij, maar ook in het werk dat zij maken, de collecties die zij samenstellen en de optredens die zij organiseren moet die diversiteit zichtbaar zijn. Het geldt dus bezetting – personages, personeel en performers en het bereik – lees: publiek, en de thematiek.
Terwijl in steeds bredere kring begint door te dringen dat de Nederlandse samenleving als geheel allerminst inclusief, innovatief en/of interconnectief is, en dat de voorwaarden en voorzieningen om daar op korte termijn verandering in te brengen grotendeels ontbreken, wordt van ‘de kunsten’ verwacht dat zij het goede voorbeeld geven. En wie er op papier onvoldoende blijk van geeft zich daarvoor in te kunnen of willen spannen – althans: dat verwijt klinkt door als het afwijzen van een subsidieaanvraag gemotiveerd wordt – wordt ondanks bewezen kwaliteiten terzijde geschoven.
Maar wie garandeert dat de manier waarop een in een subsidieaanvraag uitgesproken intentie om inclusiviteit, innovatie en interconnectiviteit na te streven in de praktijk ook werkt?
Ik zou willen dat er een matrix was. Een matrix vergelijkbaar met de matrix die de KNSB hanteert als ze moeten bepalen welke schaatsers namens Nederland naar een belangrijk toernooi mogen. Een matrix waarin de kans op succes, gebaseerd op in het verleden behaalde resultaten – in dit geval de kans op het waarmaken van de belofte inclusief, innovatief én interconnectief te zijn – zwaar wegen bij de toelating tot de BasisInfraStructuur of het Cultuurplan en/of het toekennen van subsidie.
Nu het m-woord eenmaal gevallen is, is het verleidelijk om te speculeren over hoe de letterenmatrix er uit zou kunnen zien. Laten we het niet te moeilijk maken. Als dit de onderdelen zijn waarop gescoord moet worden: personages, personeel, performers en publiek, en dit zijn de spelers: schrijvers, dichters, illustratoren, vertalers, uitgevers, boekverkopers, bibliotheken, leesbevorderaars, programmamakers en festivalorganisaties wat zijn dan de tien combinaties die het hoogst scoren als het om inclusiviteit, innovatie en interconnectiviteit gaat. Het hoogst scoren als in: de meeste impact hebben.
Laten we een poging wagen:
Zo, dan is het nu tijd om namen in te vullen… (of het bovenstaande ter discussie te stellen).
Deze column stond op 4 juli in Bazarow Magazine.
Leave a Reply