‘Het hoort natuurlijk toch bij mijn werk, omdat het in die tijd niet lukte met fictie.’ Dat hoorde ik Mensje van Keulen vorige week halverwege een gesprek met Marcel Möring over Neerslag van een huwelijk: dagboek 1977 – 1979 zeggen. Meer dan twaalf jaar geleden, toen Mensje van Keulen met Alle dagen laat: dagboek 1975 voor het eerst dagboekaantekeningen prijsgaf, vroeg zij zich deze keer tijdens het uittikken af: ‘Waarom doe ik dit?’ Eigenlijk wist ze dat wel: ze had het beloofd, en ze wilde ook niet dat iemand anders het na haar dood zou doen. Dus tikte ze dapper door.
Als haar huwelijk goed geweest was, was Mensje van Keulen nooit een dagboek bij gaan houden. Maar na twee romans en een verhalenbundel – Bleekers zomer (1972), Allemaal tranen (1972) en Van lieverlede (1975) – stokte het schrijven door de huiselijke omstandigheden.
Hans Warren, Heere Heeresma én haar uitgever adviseerden: ‘Als je wilt blijven schrijven, moet je vingeroefeningen doen. Houd dan een dagboek bij. Vandaar dat ik er met de nodige tegenzin aan begon.’
Het is logisch dat iemand die zoveel reserves heeft over het bijhouden van een dagboek pas na enig aandringen bereid is om haar dagboeken als onderdeel van haar oeuvre te beschouwen.
Hoewel de bedenkingen van Mensje van Keulen alleen met de ontstaansgeschiedenis van de dagboeken te maken lijken te hebben, is het niet uitgesloten dat er nog iets anders meespeelt. In haar terughoudend toegeven klinkt ook twijfel door over de statuur van haar dagboeken. Zijn ze wel literair genoeg om een eigen plek op te eisen naast haar romans, verhalen en kinderboeken?
Mensje van Keulen hoopte dat het bijhouden van een dagboek haar op ideeën zou brengen voor een volgende roman. Publiceren was niet aan de orde, ook niet op de lange termijn. Haar dagboeknotities waren hooguit voorbestemd om secundaire literatuur te worden. Zo iemand al kennis zou nemen van wat ze over zichzelf schreef, dan pas na haar dood, en dan nog alleen in het kader van onderzoek naar het leven en werk van de schrijfster Mensje van Keulen.
Schrijvers houden doorgaans geen dagboek bij om dat vervolgens integraal te publiceren. Zelfs Het Achterhuis zou waarschijnlijk nooit in dagboekvorm verschenen zijn als Anne Frank de oorlog had overleefd.
Wie zoals Mensje van Keulen haar dagboeken alsnog prijsgeeft aan een publiek maakt zichzelf kwetsbaar. Oké, de schrijver kan zich wapenen. Zij kan proberen de waarheid zo mooi mogelijk op te schrijven. Haar opzettelijk mooier maken dan zij zich haar herinnert, is uit den boze. Maar ze heeft enige speelruimte, want ‘dagboek’ suggereert dan wel authenticiteit, maar ‘het bedrieglijke aan de narratieve belofte van dagboeken, logboeken, memoires en autobiografieën, is dat ze eerlijk zijn, dat ze de waarheid vertellen’ (dat laatste schrijft Connie Palmen in het zorgvuldig gecomponeerde Logboek van een onbarmhartig jaar, waarin 2011 een schrikkeljaar is).
Voor de fictieschrijver die Mensje van Keulen is, kan de eigen naakte waarheid, zoals mooi maar vrij meedogenloos opgetekend in Alle dagen laat en Neerslag van een huwelijk, hard aangekomen zijn. Misschien zat dat haar dwars en maakte dat haar aan het twijfelen over de toegevoegde waarde van haar dagboeken.
Deze column schreef ik twee jaar geleden voor Literair Nederland.
Leave a Reply