Ze zijn er al bijna als ze later vandaag Montélimar passeren, maar ze zullen er net als Cyriel Buysse – lees De vroolijke tocht:
‘Zoo reden wij den ganschen dag, langs de rivier tusschen de bergen, onder den blauwen hemel en de warme zon. Wij zagen die vroolijke, zonnige, als ‘t ware voortdurend zingende en jubelende steden: Vienne, Tournon, Valence, Montélimar (waar we géén nougat kochten), Orange met zijn in het oranje avondlicht goudroze wordende, romeinschen triomfboog en théàtre antique, en nog juist vóór schemering kwamen wij in Avignon aan’,
geen halt houden om nougat te kopen, (terwijl hij dat toen hij Met Maeterlinck per auto naar het zuiden reisde wel deed:
‘Vienne, Valence, vol zon en levendige drukte, liggen reeds achter den rug: in Montélimar wordt even op gehouden om nougat te koopen; Orange, in gouden avondglans, wordt even bezichtigd met zijn prachtigen, romeinschen triomfboog en zijn reusachtig romeinsch theater; en eindelijk komen wij in het wonderbaar Avignon, het einddoel van dien langen, schoonen dag.’)
Cyriel Buysse is niet de enige die de lekkernij uit Montélimar ter sprake brengt. Het wemelt in de Nederlandse literatuur van de nougat / noga.
Waarom nougat regelmatig in verband gebracht wordt met studenten? Hoe dan ook, Klikspaan tekent in Studentenschetsen een opmerkelijke scène op:
‘Juist kwam de nougat binnen, van nux, omdat hij van amandelen gebrand wordt, een gebak dat wij gewoonlijk noga noemen en eenmaal door zeker iemand loga, waarschijnlijk afgeleid niet van het grieksche λογος maar liever van het gemeene Loog, voor Theoloog, werd bestempeld. Naauwelijks staat de sierlijke suikertempel op tafel of de gezamenlijke gasten heffen, als door een plotselingen waanzin beroerd, uit ééne keel aan, op de wijze van: dat kind dat heeft geen vader meer:
De Loga wordt ampart gezet,
Part gezet,
Part gezet,
en op hetzelfde oogenblik dwingen een paar gebiedende stemmen een der knechts den schotel weg te nemen en neder te zetten op het buffet, waar hij zijne beurt in de schaduwen der vergetelheid geduldig blijft afwachten, waarop van de Velde denzelfden knecht, hierop afgerigt, tot zich ontbiedt en ten aandachtigen aanhoore van de geheele partij met het effenste gelaat ter wereld den volgenden catechismus overhoort.
– Jan, wat wordt er met de Loga gedaan?
– Ampart gezet, mijnheer!
– Wat is er gedronken, Jan?
– Een gloosie exansie de rôse.’
Zelf kan ik me meer voorstellen bij het beeld van de noga-eter dat F. Harmsen van Beek in het gedicht Op mijn dertigste verjaardag. – uit de bundel Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten – gebruikt:
Nu is het wachten op de avond indigo,
teleurgesteld en bijna teder. Desperaat
rusten en eten mijn gemene kleine gedachten
tesamen met hun officieren – zeer begaafd – en
weten nog van niets. En allen snoepen en
verwennen zich in spitse tenten. Straks, zo
vraag ik mij dus af, als de signalen snerpen en
de aanval dringt: wie zal de overwinning tot mijn
drempel slepen, wie van mijn standvastige soldaten
en koekebakkers, noga-eters, met verkleefde tanden
zal de galverbitterde ongenietbare, mijn vijand
doen bijten in de dorre dorpels van mijn zand?
Ik heb de machtige middag overwonnen en driemaal
om mijn muren rondgesleurd en zegetekenen sieren
de trommel van mijn borst als stippen een insekt,
een schadelijke kever, mijn eenzame verdelging
vrees ik mateloos. En zo hertel ik in de naderende
nacht de wijkende kwartieren, ademloos, terwijl
mijn knechten vloeken in hun slechte slaap en
snuffelend mijn helden dromen van hun hoge, voor-
treffelijke paarden, gesneuvelde grootogigen, die
rotten onder velden onafzienbaar, vol varens en
zomers loof. Zij God geloofd. Wees dus genadig,
vergelijk behoedzaam mijn voorbeeldige ondeugende
gedachten, – ordinair gekostumeerd en even stom als
strijdbaar – met mijn veel verwerpelijker, uiterst,
uiterst betrekkelijke luciditeit
Nougat / noga: de renners zullen er hun tanden vandaag niet op stuk bijten.
Leave a Reply