Op zestien kilometer van de start ligt Salies-du-Salat, een dorp – achttienhonderd inwoners – dat al sinds jaar en dag profiteert van het zout dat zich onder andere manifesteert in het water (322 gram per liter). Dankzij dat zout is Salies-du-Salat een echt spa (een sanus per aquam/sanitas per aqua, wat zoveel wil zeggen als ‘gezond door water’), waardoor het scoort als kuuroord en toeristentrekpleister.
Dat ‘geluk’ had Lende misschien ook ten deel kunnen vallen als Baron Jacob Unico Wilhelm van Rüdersdorf Helmstadt het brakke water dat opwelde uit de ene na de andere put die hij op zijn landgoed laat slaan op waarde had geschat. Maar hij was op zoek naar zuiver – lees: zoet – water. Zuiver water dat zou zorgen voor thee zonder vliesje.
Als graven met een spa niet langer toereikend is, wordt er een bedrijf ingeschakeld en wordt er machinaal op grote diepte naar zuiver water gezocht.
‘De toren zelf verloor door het krachtig opspuitende water steeds meer planken. Een van de staanders begon al wat onderuit te zakken en het viel te voorzien dat de hele constructie straks krakend in elkaar zou storten. Juul van de watermolen en Harmen Warmsma kwamen druipnat uit de toren gewankeld, Juul met een lelijke jaap op zijn voorhoofd, Warmsma licht hinkend vanwege een balk die op zijn enkel was beland. Ze hadden de grootste moeite gehad om van het platvorm op de begane grond te komen omdat de ladder meteen bij de eruptie van het water was weggeblazen.
Rondom regende het pekel. We proefden het op onze lippen. Het maakte onze haren nat. Het beet in onze ogen. Hoe had meester Harald dat ook alweer genoemd toen niemand naar hem wilde luisteren? “Een wel,” had hij gezegd. Dit water wachtte al eeuwen om te worden bevrijd, zout als de zee blijkbaar was. Het viel op ons neer. De kinderkopjes glommen. Er vormden zich al kleine stroompjes die van Het Hoog naar beneden liepen, zich verzamelden en beekjes werden die stof en gruis voor zich uit duwden, takjes, de eerste vallende bladeren van het naderende herfstseizoen, een enkele kiezel. Misschien zou het water één grote zoute stroom worden, misschien stortte straks van Het Hoog een waterval naar beneden, als de waterval van Schaffhausen, en al het zand, alle aarde, de grond onder onze huizen zou worden weggespoeld, in de Buschbeek belanden, die op zijn beurt zou veranderen in een kolkende, woeste rivier die alles op zijn pas zou meesleuren.’
Marc Reugebrink zorgt er in Zout voor dat een complete dorpsgemeenschap ontwricht raakt, en dat allemaal omdat de barones – nu zich eenmaal bewust is van dat vliesje op haar thee – niet langer onzuiver water te drinken.
André Met De Honden ziet het allemaal gebeuren. Hij stormt het lokale café binnen, waar hij verslag uitbrengt:
‘Hij wees met trillende vinger voorbij de grote zwarte hond achter hem naar de kolkende mist. En met een gezicht dat zowel angst als afschuw uitdrukte, zei hij ten slotte, fluisterde hij bijna: “De zee! De zee is daar!” ’
Als de renners Salies-du-Salat passeren, zal het nog wel meevallen met het (zoute) zweet des aanschijns waarin zij hun brood moeten verdienen, in Salies-du-Salat zijn de Col de Menté (een berg van de 1e categorie), de Port de Balès (buitencategorie) en de Col de Peyresourde (1e categorie) nog ver weg. De zee ook, trouwens.
Leave a Reply