Eén van de paradepaardjes van de Jura – zo ver zijn de renners inmiddels – is een kaasje dat ook in Nederland bekendheid geniet: La vache qui rit. Zo bekend dat het af en toe opduikt in de Nederlandse literatuur.
In de laatste strofen van zijn gedicht Aangaande uw verzoek om een zelfportret – uit de bundel Boem de nacht – laat K. Michel het smeerkaasje, en het dekseltje van het doosje in het bijzonder, een hoofdrol spelen.
Misschien is het een kwestie
van inborst, van erfelijke belasting
Het kan ook aan mijn opleiding liggen
of aan een gebeurtenis in een eerder leven
– als kind zat ik vaak in het donker
klaarwakker, geen hand voor ogen,
bevangen door een voorgevoel –
– wat misschien kwam door de appendix
van mijn moeder die in de maanden
voor de geboorte ontstoken was –
Hoe het ook zij
het is in ieder geval zo dat ik
na de val van de Berlijnse muur
en de luidkeelse triomf van het liberale Westen
en de invasie van Grenada en van Panama
en de roofoverval op de valutamarkt
en de Europese diplomatie inzake Joegoslavië
(om nog maar te zwijgen over de eschatologische
hoeveelheid mest die over de velden wordt uitgereden)
op mijn kamertje zat, mijn zolderkamertje
en er helemaal geen gat meer in zag
en mij wintermaandenlang het hoofd brak
over de stofstorm van nieuwsfeiten
en het alomtegenwoordige gebrek aan visie
Ik sloeg de school der poëzie van Gorter op
de hoekposten van Michaux, de wijsbegeerte van Paape
het logboek van Albion Moonlight
en het huwelijk van hemel en hel van Blake
Maar de deuren van de waarneming
werden niet gereinigd, een toekomstverschiet
toonde zich niet en van een scherping
van de utopische blik was geen sprake
laat staan dat ik de wereld in een zandkorrel zag
Duiven begonnen in de dakgoot te paren
Moeizaam kwam de lente op gang
Aan de waslijnen verschenen bollende lakens
Daarna gingen de tuindeuren open, golfde muziek
tussen de huizen en sloeg de rook van de barbecues
Iedereen ging op vakantie of naar het zwembad
en klaagde over het weer en over de files
Ook ik ging naar het strand en lag als een bladgroente
in de zon en verloor het hele probleem uit het oog
Tot ik ‘Vouw de deksel dubbel’ las,
‘en knip aan elke kant acht inkepingen
Vouw de deksel weer open en knip
het middelste stuk van de vouwlijn door
Rek nu de beide zijden uit, et voilá’
Dat gebeurde vandaag, alweer een paar weken na
de eerste herfstregen, toen mijn liefste Sterre
een doosje kaas openmaakte voor de lunch,
smeerkaas, waaraan ik overigens een bloedhekel heb,
en uit dat doosje dwarrelde als een propellerzaadje
een strookje, een strookje papier waarop
aan de ene kant een dansend konijn stond
en aan de andere kant een korte tekst
en ik las de oplossing
en ik las haar nog een keer
en nog een keer en nog een keer
en zei tegen Sterre toen ik uitgelachen was
Wed met je vrienden dat jij je hoofd
door het dekseltje van een doosje
La vache qui rit kunt steken
Van het zelfportret of wat daar voor door moet gaan is het maar een kleine stap naar de ‘familiefilosofie’ van een andere K Punt.
K. Schippers maakte veel minder woorden vuil aan het Franse kaasje. Zijn gedicht Familiefilosofie gebaseerd op merkkaas bestaat welgeteld uit twee regels:
‘La vache qui rit’
waarom eigenlijk?
Volgens Hugo Brems oogt Familiefilosofie gebaseerd op merkkaas eenvoudiger dan het is:
‘Dit gedicht van K. Schippers lijkt wel heel eenvoudig en voor iedereen begrijpelijk. Men hoeft er zelfs niet echt Frans voor te verstaan. En toch is datzelfde gedicht volstrekt onbegrijpelijk voor wie niet die andere tekst kent (dezelfde tekst ergens anders), op het deksel van de smeerkaas met dezelfde naam. En het verliest veel van zijn betekenis als men ook niet de afbeelding kent van de lachende koe op datzelfde deksel. Die koe draagt daar oorbellen die eruitzien als kaasdoosjes, met daarop “La vache qui rit” en een lachende koe, die oorbellen draagt, die eruitzien…’
In zijn essay De dichter is een koe gaat Hugo Brems zo ver dat hij deze Franse versie van het Droste-effect gebruikt om uit te leggen hoe schrijvers intertekstuele verbanden leggen:
‘Zelden is dat zo uitdrukkelijk als in de “Familiefilosofie…” hierboven, waar de dichter van een algemeen bekend citaat gebruik maakt, bovendien in een andere taal en gemarkeerd door aanhalingstekens. Meestal zijn directe allusies wat meer verborgen, slechts herkenbaar voor wie heel belezen is en een goed geheugen heeft voor zinnen, beelden, motieven en formuleringen.
Zo is er een hele pientere tak van de literatuurwetenschap ontstaan, die zich met die “intertekstualiteit” bezighoudt. Het interessante daarvan is niet zozeer de inventarisatie van allusies, verwijzingen en citaten, maar wel het inzicht dat eraan ten grondslag ligt, namelijk dat gedichten – en literaire werken in het algemeen – ook commentaren zijn op andere teksten; dat er in de poëzie een nooit ophoudend spel aan de gang is van vraag en antwoord, van bewerkingen, verschuivingen en herformuleringen. Het is een spel dat gesitueerd is in de geschiedenis van de cultuur, maar evengoed in de geschiedenis van iedere individuele lezer.’
Als waar is wat sommige foodblogs in juli meldden – namelijk dat bij het restylen van het logo van La vache qui rit niet alleen het weiland maar ook de oorbellen van de koe sneuvelen – valt de bodem onder het betoog van Hugo Brem weg. Maar gelukkig is het niet waar. Alleen het weiland verdwijnt, het maakt plaats voor een stralend witte achtergrond die volgens de fabrikant verwijst naar het product waar de smeerkaas van gemaakt is: melk van koeien uit de Jura.
Leave a Reply