Zeker zes – nou ja: zes – stukken zou ik naar aanleiding van De verborgen geschiedenis van Donna Tartt weten te produceren. Dacht ik toen ik The Secret History direct na verschijnen las. Het kwam er niet van. Terwijl mijn docente Taalbeheersing het een interessant idee vond, en mij aan bleef moedigen een poging te wagen.
Nu, zoveel jaar na dato – ik heb The Secret History / De verborgen geschiedenis sindsdien nooit herlezen – ben ik benieuwd: liggen die verhalen die ik toen wilde vertellen nog steeds voor het oprapen in de bejubelde debuutroman van Donna Tartt?
Van de details kan ik me niet veel herinneren, maar het decor – een Amerikaans college waar zes tot elkaar en hun typische docent veroordeelde studenten zich aan het standaard-lesprogramma onttrekken – staat me helder voor de geest. Zoals ook – al is dat van een andere orde – de proloog waarin het hele drama al besloten ligt, mij bijbleef.
De proloog waarin Richard Papen, de kameleontische verteller die beweert de werkelijkheid zo naar zijn hand te kunnen zetten, dat hij zich in elk gezelschap staande weet te houden, aankondigt dat ene verhaal te gaan vertellen:
‘I suppose at one time in my life I might have had any number of stories, but now there is no other. This is the only story I will ever be able to tell.’
Of, zoals het er in de vertaling van Barbara de Lange staat:
‘Op een gegeven moment in mijn leven zal ik wel een onbegrensd aantal geschiedenissen hebben gehad, maar nu is er geen andere meer. Dit is de enige geschiedenis die ik ooit zal kunnen vertellen’,
want ik lees het boek dit keer in het Nederlands. Jaren geleden redde ik een exemplaar – 43e druk, meer dan één enkele blurb had de roman niet nodig: waar De verborgen geschiedenis over gaat, werd bekend verondersteld – uit een papierbak. Omdat het boek net als het origineel zo mooi vormgegeven is.
Dat Donna Tartt kiest voor story en Barbara de Lange voor geschiedenis valt me onmiddellijk, maar nu dus pas, op. Die twee woorden ontlopen elkaar qua betekenis niet zo veel. Het woord ‘geschiedenis’ omvat veel:
ge·schie·de·nis: de; v; meervoud: geschiedenissen;
1 voorval, gebeurtenis
2 wetenschap die het verleden beschrijft
3 het verleden,
dus ook een verzameling al dan niet persoonlijke verhalen die van tijd tot tijd aan herziening toe is. Totdat er nog maar één verhaal over is dat in de ogen van de verteller recht doet aan de beleefde werkelijkheid. Waarmee niet gezegd is dat de verteller daarmee de waarheid spreekt.
Zo – gespitst op de techniek van het vertellen en me bewust van de strategieën van een schrijver – las ik The Secret History in 1992 niet.
Het is zoeken naar de zes onderwerpen die ik bijna dertig jaar geleden een eigen invalshoek waardig achtte. Er zijn er maar twee waarvan ik zeker weet dat ik er toen graag iets over geschreven zou hebben: het Dionysisch bacchanaal en het door een tutor onderwezen worden. Over dat laatste kan ik – inmiddels – kort zijn: ik betreurde het ontberen van een universitaire opleiding en had daarover niet zo lang voordat ik in The Secret History begon, staan mijmeren op Tom Quad in Oxford, in de richting van het appartement van Charles Lutwidge Dodgson/ Lewis Carroll starend.
Hoewel ik me niet verheugde op het voortdurend geconfronteerd worden met mijn eigen onwetendheid, leek die manier van studeren mij te verkiezen boven de schoolse wijze van lesgeven op de avondopleiding journalistiek waar ik was beland. Veel meer valt er niet over te zeggen.
Dat geldt niet voor dat andere onderwerp, het Dionysisch bacchanaal. Zelfs zonder een universitaire studie had ik het wel aangedurfd om te promoveren op rede versus roes. Niet dat Donna Tartt met The Secret History / De verborgen geschiedenis een prototypische vertelling schreef die drijft op deze dichotomie, maar ontkennen dat de door Dionysos en Apollo gepersonifieerde tweedeling in de roman een rol speelt,
heeft gezien de setting en de incidenten geen zin.
Natuurlijk zou ik in dat ene stuk de passage waarin de personages zich overgeven aan de liederlijkheden met de dood van een lokale boer als gevolg uitgebreid beschreven en geanalyseerd hebben. Zoals ik ook het samenzijn aan de rand van het ravijn vlak voor, tijdens en na het moment dat Bunny daar de dood vindt onder de loep genomen zou hebben. Pas daarna had ik Apollo en Dionysos in stelling gebracht. Maar dat was toen.
Nu – nu ik de roman herlezen heb en bovendien zelf ouder, wijzer en belezener ben – zou ik het anders aanpakken. Ik zou (de uitspattingen van) de dramatis personæ – Henry, Francis, Charles, Camilla, Edmund, Richard én Julian – niet alleen maar beschouwen met de Griekse mythologie als referentiekader.
Als ik dat stuk nu zou schrijven, zou ik The Blair Witch Project er bij betrekken. En The Lobster van Yorgos Lanthimos.
Ik zou op zoek gaan naar min of meer en in de verte verwante verhalen waarin de verbeelding het ondanks schatplichtigheid en onderliggende thema’s en motieven voor het zeggen heeft. Een, en zelfs de, geschiedenis moet de kans krijgen om boven oorsprong en aanleiding uit te stijgen. Anders blijft het een verhaal. Een verhaal waar aan getornd kan worden. Een verhaal dat zijn geloofwaardigheid verliest als tijden of omstandigheden veranderen.
P.S. Van de overige vier potentiële onderwerpen ontbreekt vooralsnog elk spoor. Ik vrees dat ik minder onder de indruk ben van The Secret History / De verborgen geschiedenis dan ik pakweg dertig jaar geleden was. Of dat aan de roman of aan mijn belezenheid ligt, laat ik in het midden.
Deze column stond op 17 oktober in Bazarow Magazine.
Leave a Reply