Onder mijn bureau staat een doos. Een doos vol brieven. Brieven van schrijvers met wie ik kort en soms langer correspondeerde. Brieven van Charlotte Mutsaers, J.J. Voskuil, Renate Dorrestein en Adriaan van Dis, om er maar een paar in willekeurige volgorde te noemen. Die brieven zijn bijna zonder uitzondering een voortzetting van gesprekken die op een podium begonnen.
De brieven zijn me dierbaar, omdat de mensen door wie ze geschreven zijn mij dierbaar zijn. En dat maakt dat ik me regelmatig – als ik om de een of andere reden weer eens in die doos met brieven duik – afvraag wat er straks met die brieven moet. Straks, ooit, later als ik er niet meer ben. Want ik wil niet dat de brieven in verkeerde handen vallen. Een heel concreet beeld van dat ‘in verkeerde handen vallen’ heb ik op dit moment niet, maar ik vind het geen prettig idee dat die brieven als ik niets regel of doe misschien ooit naar een hoogste bieder gaan.
Noem me ouderwets, maar voor mij is een brief in essentie toch nog altijd een bericht van de een aan de ander, en dan ook niet voor vreemde ogen bestemd. En dus had ik lang geen belangstelling voor de gebundelde brieven van schrijvers van wie het werk wel tot mijn verbeelding spreekt. Hun brieven voelden als verboden terrein. Zelfs als de correspondentie verscheen op initiatief of met toestemming van de schrijver(s) of eventuele rechthebbenden.
Nog steeds zie ik de brief op zich niet als literair genre (de brief als vorm wel), maar ik ben inmiddels wat minder streng in de leer. Omdat brieven een bijdrage kunnen leveren aan het ontsluiten van een oeuvre. Zoals ook dagboeken hun nut kunnen hebben bij het bestuderen van het werk van een schrijver.
Maar dan nog blijft de scheidslijn tussen nieuwsgierigheid en literaire interesse een dunne.
Dat bleek maar weer eens toen ik geattendeerd werd op Brieven aan Jos van Carl Friedman:
‘De begin dit jaar overleden Carl Friedman was een fervent briefschrijfster. In dit boek is een aantal fragmenten verzameld van haar brieven aan haar vriend Jos den B. uit de periode 1975-1983. Het is de periode waarin zij zoekende is en haar schrijverschap ontwikkelt.
Het is tevens een periode van onstuimig relationeel leven. De selectie bevat ook een aantal niet eerder gepubliceerde gedichten.’
(website: Hof van Jan)
Die aankondiging maakte mij hondsnieuwsgierig. Niet vanwege die vriend van wie de achternaam maar ten dele wordt prijsgegeven en ook het vermelden van een onstuimig relationeel leven deed mij niets.
Ik werd nieuwsgierig naar wat Carl Friedman lang voordat ze in 1991 met Tralievader debuteerde over haar schrijverschap zegt, en ik wil die niet eerder gepubliceerde gedichten lezen.
Maar die vriend en dat onstuimige relationele leven zitten wel in de weg. Wie zegt mij dat het Carls – ik kende Carl Friedman ook, en ook van haar zitten er brieven in de doos onder mijn bureau – bedoeling was, dat deze brieven zo vlak naar haar dood gepubliceerd worden. En toch bestelde ik Brieven aan Jos.
De brieven in Brieven aan Jos blijken een kleine bloemlezing uit die in totaal twee schoenendozen vol brieven die Jos den Bekker – de geadresseerde ondertekent zijn inleiding met zijn volledige naam – in de loop der jaren van zijn studiegenote Carla Klop kreeg. Ze kenden elkaar van de tolk-vertalerstudie in Antwerpen. Voor de goede orde: hij is een vriend, en niet haar vriend.
‘Ik heb met deze bloemlezing uit haar brieven van de jaren ’70 en ’80 willen laten zien hoe goed, in alle opzichten, ze toen al schreef, en vooral dat het een feest was, in elk geval voor mij, om met haar te corresponderen’,
schrijft Jos den Bekker aan het eind van zijn inleiding. Van het bezorgen van de brieven is nauwelijks sprake, zij moeten voor zich spreken, en dat doen ze, in elk geval voor ingewijden. Het zijn ‘intense brieven’ van een schrijfster (in de dop) die het vooral zichzelf niet makkelijk maakte.
Jos den Bekker merkt heel terecht op dat er mensen moeten zijn met karrenvol brieven van Carl in huis. Toen ik eerder dit jaar een in memoriam schreef, kreeg ik twee reacties van mensen die jarenlang met haar correspondeerden en daar een hele verzameling brieven aan overhielden. Brieven die van grote waarde kunnen zijn voor de biograaf die Carl Friedman volgens Xandra Schutte verdient (dat zei ze tijdens de laatste uitzending van OVT in 2020, toen het ging over vergeten doden). Brieven die vanwege hun inhoud en stijl zelfs een zelfstandige uitgave rechtvaardigen. Want ze werpen vast en zeker nieuw licht op het ontstaan van het oeuvre van Carl Friedman en op haar besluit zich terug te trekken uit de literatuur.
Maar eerst komt haar uitgever later dit jaar met Verzameld werk.
P.S. Jos den Bekker is voor mij geen onbekende. Zeven jaar geleden benaderde hij Hanta. Hij wilde graag een Colombiaanse schrijver in Nederland introduceren, en bood vier verhalen aan. Hanta had daar wel oren naar, en ik zorgde voor een paar omlijstende artikelen, waaronder een interview met vertaler Jos den Bekker (die zelf een inleiding op het werk van Tomás González verzorgde).
Leave a Reply