Wie ben ik dat ik kan bepalen wat anderen lezen? Het meest voor de hand liggende antwoord is: helemaal niemand. En toch was ik ruim vijftien jaar in de positie om precies dat te doen. Als collectievormer in openbare bibliotheken koos ik elke week uit het aanbod die boeken die mij geschikt leken voor de lezers die mijn bibliotheek bezochten.
Een belangrijke leidraad daarbij waren de speciaal voor openbare bibliotheken geschreven ‘a.i.’s’ (‘a.i.’ staat voor aanschafinformatie). In stukjes van elfhonderd tekens (inclusief spaties) dient een recensent een inhoudsbeschrijving, informatie over de auteur en een goed gemotiveerd oordeel (‘dit oordeel houdt rekening met actualiteit en juistheid van de inhoud, de opzet, de doelgroep en vergelijking met andere publicaties op hetzelfde vakgebied (bij non-fictie), stijl, taalgebruik, verhaal- en spanningsopbouw, karakterontwikkeling, sfeer (bij fictie) en de eventuele illustraties die aan bod komen’) te geven. Ik vertrouwde natuurlijk niet blind op die stukjes die de status van recensie eigenlijk niet verdienen. Het liefst liep ik elke week minstens (inmiddels heb ik 1.101 tekens, inclusief spaties gebruikt) één keer een boekwinkel binnen om het aanbod zelf te kunnen beoordelen. En natuurlijk liet ik mij ook leiden door wat er besproken, gelezen en aangevraagd werd.
In mijn hoedanigheid van collectievormer kocht ik wel eens iets waar het bestuur (waar bemoeiden ze zich mee) het niet mee eens was: De duivelsverzen van Salman Rushdie bijvoorbeeld (te controversieel) of De harde kern van Frida Vogels (te duur). Terwijl dat juist titels waren, waarvan ik vond dat ze bij uitstek thuishoorden in mijn openbare bibliotheek. De duivelsverzen omdat iedereen het wilde lezen (vanwege de fatwa uitgesproken over Salman Rushdie) en De harde kern omdat een openbare bibliotheek een deel van haar budget moet reserveren voor boeken die potentiële lezers zich financieel niet kunnen veroorloven.
Als collectievormer stelde ik mij op het standpunt dat een openbare bibliotheek er niet alleen is om lezers op hun wenken te bedienen (nieuwe streekromans kocht ik zonder de ‘a.i.’s’ uitvoerig te bestuderen), maar ook moet laten zien wat er nog meer te koop is.
Hoewel ik al heel lang geen bibliothecaris meer ben en dus niets meer te vertellen heb over het samenstellen van collecties, vind ik nog steeds dat bibliotheken niet te veel op zeker moeten spelen. Zelfs bibliotheken die in zwaar weer verkeren, moeten vasthouden aan hun taken. Ze moeten informatie en cultuur blijven verspreiden. En daar hoort wat mij betreft ook het aanbieden van incourante literatuur bij.
Vandaar dus dat ik me de afgelopen week weer eens vreselijk opwond toen ik de reactie van een uitgever las bij een lovend stuk over een door hem gepubliceerde roman. Dat slechts achttien openbare bibliotheken De kliniek : vertelling in zwart-wit van Ahmed Bouanani bestelden, stond in schril contrast met de lovende woorden in het oorspronkelijke bericht dat overigens eerder een aanbeveling dan een recensie was.
Daar wilde ik het mijne van weten. En dus las ik De kliniek, dat hier al een tijdje op een stapeltje lag. Zwaar onder de indruk – Ahmed Bouanani geeft in De kliniek: vertelling in zwart-wit via zijn verteller een inkijkje in het dagelijks leven van patiënten die veroordeeld zijn tot het ondergaan van een behandeling, waarvan onduidelijk is wat die behelst en hoe lang die gaat duren. Hij schreef daarmee een confronterende roman over individuen die zich staande moeten zien te houden in een systeem waarin zij geen zeggenschap meer hebben over hun eigen lot en zich vastklampen aan hun verleden en verlangens om hun grip op de werkelijkheid niet helemaal te verliezen – nam ik daarna kennis van de tekst van de ‘a.i.’.
Met die tekst is niet eens zo heel veel mis. De ‘recensente’ van dienst vat de roman redelijk adequaat samen, maar ik meen tussen de regels door te lezen dat zij wat ik als kwaliteiten zie – de wijze waarop Bouanani de ontluistering, het hallucinerende en het licht surrealistische verwoordt- niet weet te waarderen. Het is waarschijnlijk de laatste zin van haar bespreking die verklaart waarom maar achttien openbare bibliotheken het boek bestelden: ‘Voor een selecte groep literatuurliefhebbers, die bijvoorbeeld ook van Kafka houdt.’ Alsof Franz Kafka een schrijver is voor de happy few en lezers in het algemeen en literatuurliefhebbers in het bijzonder tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden (overigens: ik moest tijdens het lezen van De kliniek vooral aan Arthur Rimbaud denken, en dan in het bijzonder aan zijn Een seizoen in de hel; tijdens het lezen popten herinneringen op aan een aan de dichter gewijde tentoonstelling in het Brussel Bozar waar een zaal was ingericht als ziekenboeg).
Het zou openbare bibliotheken sieren als zij wat meer risico zouden durven nemen. Als zij bij het samenstellen van hun collecties niet alleen kiezen voor de usual suspects, maar zich rekenschap geven van hun culturele verantwoordelijkheid en in dat kader initiatieven zouden ondersteunen die zich sterk maken om (wereld)literatuur waarvan de kwaliteit niet ter discussie staat onder de aandacht van een nieuw publiek/hun lezers te brengen.
Wat zou het mooi zijn als dat zij bijvoorbeeld de door Schwob geselecteerde ‘meest vergeten klassiekers’ (De kliniek is er daar deze winter één van) op een speciaal plankje zouden zetten, zodat potentiële belangstellenden op een idee gebracht worden. Of als de uitgaven van kleine uitgeverijen niet bij voorbaat beschouwd worden als exclusieve uitgaven voor een klein publiek.
Het ligt niet alleen aan de openbare bibliotheken en hun krappe budgetten dat zij zich bij het samenstellen van hun collecties veelal beperken tot titels waarvan ze zeker weten dat zij bevredigende uitleencijfers te zien zullen geven. De bibliotheken zijn voor een groot deel afhankelijk van NBD Biblion (‘wij selecteren, beschrijven en bieden het brede aanbod (nieuwe) titels aan dat op de Nederlandse markt uitkomt’). Alleen titels die door de preselectie van deze organisatie komen, belanden in de vorm van ‘a.i.’s’ op het bureau van de collectievormer (en worden na bestelling uitleenklaar geleverd).
Voordat een ‘recensent’ dus eventueel tot de conclusie komt dat het door hem of haar besproken boek slechts voor een selecte groep lezers interessant is, heeft NBD Biblion dat oordeel al over tal van andere titels geveld. Titels die dus deels (want hun uitgevers blijven zich sterk maken voor deze boeken) in de vergetelheid verdwijnen voordat zij het levenslicht goed en wel gezien hebben.
Deze column stond op 23 januari in Bazarow Magazine.
Pim Wiersinga says
Ik ben het volledig eens met deze beschouwing en de analyse er achter. Mag ik de volgende stelling wagen: niemand weet wat goed is voor ‘de’ lezers. Dit mag nooit de overweging zijn. Ook belichamen boeken geen beschermde ruimte, Geen leesgenot zonder avontuur, zij het dat de ene lezer de geur van avonturen opsnuift waar de ander zielloos elitair geknutsel ontwaart.
Lijkt me hondsmoeilijk, het vak van collectievormer (of Biblion recensent).
Maar van op veilig spelen wordt geen enkele soort lezer wijzer.
Pim Wiersinga says
PS En wat de literatuur betreft, zal geen schrijver met roeping zich iets aan ‘doelgroepen’ gelegen laten liggen. Er is hooguit het verlangen een efemere gemeenschap te stichten rond overdrachtelijk geworden vuren in de nacht..