Aan de lopende band: aantekeningen uit de fabriek, de debuutroman van de deze week overleden Joseph Ponthus, was wat de vorm (maar niet alleen wat de vorm) betreft één van de opvallendste romans1 die in 2020 in vertaling verschenen. In taal die het midden houdt tussen proza en poëzie doet Joseph Ponthus in Aan de lopende band: aantekeningen uit de fabriek op een heel precieze wijze verslag van het ritme van de werkzaamheden in de fabriek waar hij – die letteren studeerde en tien jaar als jongerenwerker in Parijse voorsteden werkte – noodgedwongen zijn geld verdient.
Maar Aan de lopende band is meer dan alleen dat ooggetuigenverslag. Joseph Ponthus reflecteert ook op de positie van de fabrieksarbeider, en daarbij roept hij de hulp van schrijvers en filosofen in, zonder zich via zijn belezenheid te distantiëren van de degenen die nog veel meer fabrieksarbeider zijn dan hij.
Solidair met proletariërs en ongeletterden
Zij – ‘de proletariërs uit alle landen’ en ‘de ongeletterden en de tandelozen met wie ik zoveel heb geleerd gelachen geleden en gewerkt’ aan wie hij zijn roman opdraagt – zullen de grote lijn van zijn verhaal zeker kunnen beamen, en ervaringen – zoals deze, waarmee hoofdstuk 29 van Aan de lopende band: aantekeningen uit de fabriek begint – delen:
‘ “Het zit er voor je op
Tot de volgende keer:
zei de chef aan het eind van de dag
En dat was het dan
Zes weken lang samengewerkt bij de schaal- en schelpdieren
De alikruiken
De wulken
De langoesten
De langoustines
De rode koningskrabben
De noordzeekrabben
Maar dat verandert dus niets aan mijn status van uitzendkracht
Na zes weken
Niet eens zeker of hij wel weet hoe ik heet
De handdruk aan het begin van de nacht en zijn
minzame glimlachje dat ik niet op het appel van
de lopende band ontbreek
Het zit er voor je op
Op 27 december
Begonnen bij het zeebanket
Op 14 november
Het zit er voor je op
Om halfeen ’s nachts beginnen
Zes van de zeven dagen aan het werk
De machines al na twee dagen kapot
Wat we niet hebben moeten verzinnen
om ons niet randje onmenselijk af te beulen
Wulken in je laarzen als stenen op je maag
De stank die je niet meer ruikt
(…)’
(vertaling: Floor Borsboom)
Arbeidersliteratuur
Tijdens het lezen van Aan de lopende band: aantekeningen uit de fabriek moest ik denken aan de dichters die zich verenigden onder de noemer Werkgroep Arbeidersliteratuur Rotterdam en hun poëzie publiceerden in WAR, een links georiënteerd tijdschrift dat van 1975 tot 1986 verscheen en waaraan niet alleen Rotterdamse schrijvers bijdroegen.
De meeste van deze dichters waren minder belezen dan Joseph Ponthus, maar net als hij waren ze uit op het in woorden vangen van de eentonige dagelijkse bezigheden.
Een van degenen die gemakshalve aangeduid werd als arbeider-dichter was Wim de Vries (1923-1994). Hij zag de nadelen van dat ‘arbeider-dichter’, keek in zijn werk verder dan de verhouding werkgever-werknemer en vond het belangrijk dat zijn werk niet alleen sociologisch geduid, maar ook literair gewaardeerd werd (Wim de Vries is met één gedicht vertegenwoordigd in Komrij’s canon van de Nederlandse poëzie).
Wim de Vries schreef een oeuvre bij elkaar, waarvan maar een relatief klein deel rechtstreeks terugverwijst naar zijn arbeidersverleden, waaronder het gedicht Stamper uit de bundel Van 8 tot 5 (1975) en ook opgenomen in Zo vaak heb ik haar gedroomd: verzameld werk:
Voet op, voet neer
voet op, voet neer.
Tienduizend keer
per dag.
Trap, klap, trap, klap.
Geen tijd voor een grap.
Alsmaar zitten
vitten op de baas,
op het geraas van de machine.
Zo je brood verdienen
en de huur
van uur tot uur,
van dag tot dag,
naar zenuwkuur.
Beloerd op gedrag.
Begint hij op tijd,
stopt hij niet te vroeg,
doet hij wel genoeg,
de stamper,
de slampamper.
Acht uur per dag,
van fluit tot fluit,
week in week uit,
voet op, voet neer
voet op, voet neer
voet op, voet neer.
Duiding en waardering
Dat Joseph Ponthus meer was dan een arbeider-schrijver is duidelijk. Dat blijkt uit zijn biografie, maar ook uit zijn schrijven. Wim de Vries had meer moeite om als dichter erkend te worden. In het artikel Vergeten dichters Pierre van Vollenhoven & Wim de Vries citeert Joris van Casteren Anton Korteweg en Kees Fens. De verzen van Wim de Vries konden er volgens Anton Korteweg mee door als ze gelezen werden als document humain (in plaats van als pamflet of directe maatschappijkritiek), en Kees Fens vond dat je maar beter kon kijken naar wat de teksten inhoudelijk overbrengen dan naar de literaire kwaliteit.
Dat Aan de lopende band: aantekeningen uit de fabriek literatuur is, stond nooit ter discussie. In haar recensie van de roman plaatst Margot Dijkgraaf Joseph Ponthus bovendien zonder aarzeling in een literaire traditie:
‘Zelden vielen vorm en inhoud in een literair werk zo mooi samen: het sorteerwerk moet ritmisch zijn, snel en efficiënt als Ponthus’ proza, de wissels van de rails waarover hij karkassen moet duwen zijn ongelijk en roestig, de omgeving waarin hij zijn werk moet doen is koud en vervuld van bloed en dood.
Ponthus’ boek past zo in een traditie waarin je ook De dingen vindt van Georges Perec en De wereld als markt en strijd van Michel Houellebecq, boeken met een sociologische inslag, over de vervreemding van de mens in de consumptiemaatschappij en het kapitalisme. Deze auteur behoort tot die derde categorie uit de parabel van Claudel: hij hakt stenen, en meldt toch stralend dat hij bouwt aan een kathedraal.’
Dat is toch iets anders dan voor proletarische dichter versleten worden.
1 Alle mensen die ik ken: een leven verzameld van Lisa Huissoon was ook zo’n boek. Zij somt alle mensen die zich kent op, voorziet ze van een ‘titel’ en gunt een aantal van hen een korte biografie. Alle mensen die ik ken: een leven verzameld is in zekere zin een papieren versie van wat Facebook van oorsprong was.
Pim Wiersinga says
Maar.. . Is het werk mooi? treffend? Raakt het ons?
Wat Joseph Ponthus betreft biedt Margot Dijkgraaf (enig) inzicht. Wim de Vries wordt enkel gelabeld.
Liliane Waanders says
Ik heb in dit stuk slechts willen constateren het niet vanzelfsprekend is dat een arbeider – dichter/schrijver erkenning krijgt voor zijn poëzie/proza.
Of ik Wim de Vries alleen maar gelabeld heb, betwijfel ik, maar mocht dat zo zijn: in de stukken waarnaar gelinkt wordt, spreekt wat mij betreft dat Wim de Vries er in geslaagd is om niet alleen literaire erkenning te krijgen, maar zich ook in plaats verworden heeft in het gezelschap van collega-dichters.
Een citaat uit het stuk van Joris van Casteren:
‘Buddingh’ hielp De Vries in 1975 zijn derde bundel Van 8 tot 5 bij Bruna gepubliceerd te krijgen. Tevens regelde hij een optreden voor de dichter op Poetry International. En Buddingh’ nam hem mee op een literair reisje langs de Rijn, met Remco Campert en Harry Mulisch. Een stipendium werd gearrangeerd, zodat De Vries minder tijd in de fabriek hoefde door te brengen. Bij het verschijnen van Zwaar bewolkt, enkele opklaringen, zijn vierde bundel, was De Vries literair geaccepteerd. J. Bernlef en Theun de Vries waren hem uitgebreid komen interviewen. Hans van de Waarsenburg stak in De Limburger de loftrompet. Gerrit Komrij nam in zijn bloemlezing een vers van hem op.’
Daarmee is de vraag of het werk van Wim de Vries mooi is of treffend en of het ‘ons’ (nog – niet voor niets voeg ik dit woord toe) raakt niet beantwoord, maar wat mij betreft valt die vraag buiten het kader van dit stukje.