Nog altijd niet gelezen… terwijl ik daar ondertussen toch veertig jaar de tijd voor heb gehad. Dat ik toen niet meer aan Kind tussen vier vrouwen van Simon Vestdijk toe kwam, snap ik achteraf wel. Toen – dat was in mijn eindexamenjaar – schreef ik een scriptie om de vraag te beantwoorden of er in romans van Maarten ’t Hart sporen van Simon Vestdijks werk te vinden zouden zijn. Ik hoefde maar vier romans te lezen en koos voor Een vlucht regenwulpen versus Terug tot Ina Damman en De droomkoningin versus De koperen tuin.
Het verhaal ging dat Maarten ’t Hart, die toen nog aan het begin van zijn schrijversloopbaan stond, zich verregaand door Vestdijk had laten inspireren, en daar wilde ik het mijne van weten. Waarom precies zou ik nu niet meer kunnen reconstrueren, maar het had meer met Maarten ’t Hart dan met Simon Vestdijk te maken. Van Vestdijk had ik toen alleen nog maar gehoord, gelezen had ik hem nog niet.
Tot welke conclusie ik op basis van mijn ‘onderzoek’ kwam – ik las veel meer dan die vier romans: ik moest toch weten waar Simon Vestdijk vandaan kwam en wat er in de literatuur geschreven staat over schrijven in de voetsporen van; maar aan het dikke pas postuum verschenen Kind tussen vier vrouwen dat gezien kan worden als het oerboek waaruit uiteindelijk een aantal Anton Wachter-romans gedestilleerd werd, waagde ik me dus niet – laat zich bijna raden. Want ik was helemaal niet belezen genoeg om tot een andere conclusie te komen dan de toen toonaangevende (en toonzettende) critici en literatuurwetenschappers die ik raadpleegde. En dus schreef ik semi-zelfverzekerd op dat Maarten ’t Hart zich misschien wel wat al te nadrukkelijk had laten leiden door de schrijver die hij als zijn grote voorbeeld zag.
Dat ik Maarten ’t Hart daarmee in feite van plagiaat beschuldigde, realiseerde ik me ook veertig jaar geleden denk ik al wel (anders had ik de schrijver toen ik op 9 september 1980 oog in oog met hem stond wel durven vragen naar zijn voorliefde voor Vestdijk), maar het echte inzicht dat dit wat voorbarig was, kwam pas veel later. Terwijl mijn docent het tijdens de lessen Nederlands vaak genoeg had over literaire thema’s en motieven en ons voorhield dat we pas na heel veel lezen eventueel in staat zouden zijn om de eigenheid van auteurs op basis van stijl en inhoud te kunnen beoordelen.
Met veel meer recht van spreken dan ik toen waagt Kees ’t Hart – net als die andere ’t Hart een Vestdijkliefhebber/-adept – zich in de briefwisseling die hij met Maarten ’t Hart voert over Simon Vestdijk – gebundeld in De toetssteen: brieven over Vestdijk en verschenen in het kader van de vijftigste sterfdag van Simon Vestdijk – aan uitspraken over beïnvloeding (al is dat maar een ondergeschikt onderwerp in hun correspondentie).
Hij ziet overeenkomsten, en als hij Maarten ’t Hart daar mee confronteert, reageert die op de enig juiste manier:
‘Wat je over de invloed van Vestdijk op mij schreef in je vorige brief kwam voor mezelf als een complete verrassing. Dat heb je wel donders goed gezien, maar zelf ben ik me van een en ander nooit bewust geweest. Mijn streven was altijd om zo veel mogelijk te vermijden in het voetspoor van Vestdijk te treden omdat ik wist dat ik zijn “savant-veelledige” stijl toch nooit op aanvaardbare wijze zou kunnen imiteren. (…) Dat er desondanks hier en daar toch vestdijkismen mijn proza zijn binnengeslopen kan enerzijds gezien worden als hommage aan de grote meester, en anderzijds als een blijk van onbewuste assimilatie. Maar ja, hoe zou het ook anders kunnen? Geen schrijver met wie ik meer uren als lezer heb doorgebracht dan Vestdijk. Het zou vreemd zijn als dat helemaal geen sporen had nagelaten.’
Ik zou nu niet meer durven beweren dat Een vlucht regenwulpen zonder Terug tot Ina Damman een ander verhaal geweest was geweest (als ik dat toen al vond: ik weet niet waar die scriptie gebleven is, dus misschien was ik toen veel minder stellig in mijn beweringen dan ik me nu herinner). Net zo min als ik De droomkoningin nog een epigone navolging van De koperen tuin zou noemen (of ik dat toen deed, weet ik dus ook niet). En dat niet alleen vanwege de reactie van Maarten ’t Hart op het speurwerk van Kees ’t Hart.
Zo er sprake is van overeenkomsten – maar ik zou de vier romans moeten herlezen om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van gelijkenissen die verder gaan dan het hernemen van algemene literaire thema’s en motieven die ontleend zijn aan basale menselijke gedragingen en gevoelens – dan zou ik nu eerder hinten op intertekstualiteit dan met plagiaat op de proppen te komen. Want als ik een ding geleerd heb van het schrijven van die scriptie veertig jaar geleden, dan is het dat teksten in staat zijn bewust en onbewust andere teksten uit te lokken.
* Het is volgens Kees ’t Hart ‘geen plagiaat, maar een teken van verbondenheid’ dat Maarten ’t Hart in een van zijn verhalen een gedicht van Vestdijk heeft verwerkt. Dat schrijft hij in de vierendertigste Vestdijkbrief in De toetssteen: brieven over Vestdijk, gedateerd op 6 april 2020.
Deze column stond op 3 april in Bazarow Magazine.
Leave a Reply