‘Mag ik van jou van de Karolingische verhalen Floris ende Blancefloer?
‘Nee, die heb ik niet (gelezen).’
Van de vier Karolingsche verhalen las ik er lang geleden twee: Karel ende Elegast en De vier Heemskinderen. Dat Willem van Oranje ook tot de Karolingische verhalen hoorde – en dat het er dus vier zijn – wist ik eerlijk gezegd niet.
Floris ende Blancefloer en dus ook Diederic van Assenede, die van Floire et Blanceflor Floris ende Blancefloer maakte, zullen tijdens de literatuurles vast en zeker voorbij gekomen zijn, maar toch ging er geen belletje rinkelen toen ik deze week een bericht las over het ‘Tapijt van Assenede’. Ik zag de literaire waarde niet van een bericht met de kop: 90 vrouwen borduren tapijt van 100 meter: ‘Waar ben ik aan begonnen? aanvankelijk niet.
Maar dat tapijt bleek een wandtapijt te zijn waarop straks in 85 taferelen het verhaal van Floris en Blancefloer te zien zal zijn. Het is een grensoverschrijdend project bedoeld om de dertiende-eeuwse liefdesgeschiedenis van Floris (zoon van een islamitische koning) en Blancefloer (een christelijk meisje dat opgroeit aan het hof van die koning) – een typisch voorbeeld van hoofse liefde, maar ondanks dat actueel – nieuw leven in te blazen. Er wordt inmiddels al meer dan vijf jaar aan het ‘Tapijt van Assenede’ gewerkt door vrijwilligers uit Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Als het klaar is, moet het – net als het ‘Tapijt van Bayeux’ – een toeristische trekpleister worden.
Zo ver is het nog niet. Tijd genoeg dus om Floris ende Blancefloer alsnog te lezen, in de versie van Diederick van Assenede, die zo begint: .
‘Nu hoert na mi, ic sal beghinnen
Ene aventure tellen van minnen,
Die den dorperen no den doren
Niet bestaet, dat sise horen.
Maer die redene merken connen
Ende van minnen hebben ghewonnen
Beide bliscap ende rouwe,
Sijt clerc, zijt leec, zijt hoefsche vrouwe,
Dien annics datter wese bi
Daer dese aventure vertellet si.
Oec en willics niet verbieden
Te hoerne allen hoefschen lieden,
Die evel ende ghoet bekinnen.
Hets al van ener ghestadegher minnen,
Beide van bliscapen ende van rouwen.
Nu merct, ghi heren ende ghi vrouwen,
Dies heeft die minne vremden zede,
Dat haer die rouwe volghet mede.
Men moet corten ende linghen
Die tale, sal mense te rime bringhen,
Ende te redenen die aventure.
Hets worden herde te sure
Van Assenede Diederike.
Dien seldijs danken ghemeenlike,
Dat hijt uten Walsche heeft ghedicht
Ende verstandelike in Dietsche bericht
Den ghenen, diet Walsche niet en connen.
Tierst heeft hi dus beghonnen,
Ende segt, hoe ghedane wijs
Blancefloer ende Florijs,
Twee scone kinder, worden gheboren,
Die in haren live meneghen toren
Hadden van minnen ende rouwen vele
Ende dicke bliscap met groten spele.’
of in de een of andere bewerking.
Truus says