‘Compte tenu des circonstances exceptionnelles, nous vous demandons de surseoir à l’envoi des manuscrits. Prenez soin de vous et toujours bonnes lectures à tous’,
staat er sinds begin april onder het kopje ‘Nous contacter’ op de website van uitgeverij Gallimard. Stop met het sturen van manuscripten, want het zijn er te veel, we kunnen het werk niet aan en we kunnen de zorgvuldigheid die nodig is om manuscripten te beoordelen nu niet garanderen. Dat laatste voegde redacteur Gabrielle Lécrivain (what’s in a name) er in tweede instantie aan toe om het waarom achter het besluit van de uitgever toe te lichten.
In dat licht kun je ‘zorg goed voor jezelf en blijf vooral lezen’ toch moeilijk als een schoffering van mensen die een literaire carrière ambiëren opvatten.
In Nederland reageerden literair agenten Paul Sebes en Willem Bisseling op de oproep van Gallimard, maar hun boodschap was een andere. Zij staken de hand niet in eigen boezem, maar beklaagden zich over het lage niveau van het gemiddelde manuscript. ‘Het lijkt wel of iedereen die ooit het alfabet heeft geleerd een roman denkt te kunnen schrijven en daar zo tevreden over is dat hij vindt dat het wel een plek verdient in de boekhandel’, zegt Willem Bisseling daarover in de Volkskrant.
Bisseling verwijt de inzenders van gemiddelde manuscripten dat zij het werk van uitgevers en agenten minachten en zich onvoldoende realiseren dat schrijven een ambacht is. Wie niet bereid is om in zichzelf en in zijn netwerk te investeren, verdient het niet te debuteren. Voor dergelijke gelukszoekers heeft Bisseling een duidelijke boodschap: (zorg goed voor jezelf en) ga lekker lezen.
Ik ben de eerste om toe te geven dat zelfs niet alles dat verschijnt het lezen waard is, dus ik neem graag van Willem Bisseling aan dat er heel veel rotzooi zit tussen de manuscripten die op zijn slush pile belanden. Maar dat is niet de belangrijkste boodschap die ik lees in zijn stuk. Wat ik vooral uit zijn verhaal opgepikt heb is de groeiende invloed van literair agenten in Nederland. Willem Bisseling preludeert op de situatie dat ook in Nederland literair agenten het aanbod gaan bepalen. Meer dan zij dat tot nu toe doen – want ook nu komen tal van publicaties tot stand dankzij bemiddeling van een literair agent, en dat zijn al lang niet alleen maar gelegenheidsuitgaven en bedrijfsopdrachten – zullen literair agenten degenen zijn die bepalen wat goed genoeg is om uitgegeven te worden.
Dat stemt niet per se vrolijk, maar misschien moet ik gewoon accepteren dat het literaire bedrijf verandert en er op vertrouwen dat literair agenten het beste voorhebben met aankomende auteurs. Maar de felheid waarmee eerst Paul Sebes en daarna Willem Bisseling zijn ongenoegen uitsprak over de grote hoeveelheid manuscripten die dagelijks ongevraagd op het kantoor van hun agentschap wordt bezorgd… Alsof degenen die zich kwetsbaar opstellen en het aandurven de heren hun boek in wording toe te sturen een doodzonde begaan.
Dat het zo’n vaart zou lopen, had Paul Sebes vast niet durven dromen toen hij zich in 1998 als literair agent vestigde en daarmee de weg voor anderen plaveide. Nu hij en zijn kompaan op de blaren moeten zitten, valt het niet mee om toe te geven dat ze het slachtoffer zijn van hun eigen succes.
Net als bij Gallimard kunnen ze bij Sebes & Bisseling het werk niet meer aan. Bovendien: waar het scouten van talent voor een uitgeverij van levensbelang is – want zonder jonge aanwas bloedt een fonds dood, is het ontdekken en begeleiden van aankomende auteurs voor de literair agenten (inmiddels) geen corebusiness (meer). Het doorvlooien van de slush pile op zoek naar schrijvers die het verdienen om begeleid en vertegenwoordigd te worden is een tijdrovende (bij)zaak. Het is veel lucratiever om mensen te benaderen waarvan je hoge verwachtingen hebt – omdat je weet dat ze kunnen schrijven of omdat je weet dat ze zullen verkopen – rechtstreeks te benaderen. Dus hebben ze liever niet dat mensen ongevraagd manuscripten door de brievenbus duwen.
De ultieme consequentie van dit beleid – no unsolicited manuscripts policy – is dat mensen met talent maar zonder netwerk nergens meer terecht kunnen.
Zover is het in Nederland nog niet: bij de meeste uitgeverijen zijn het voornamelijk acquirerend redacteuren die talent scouten. Maar naarmate ook hier uitgeverijen een steeds groter deel van hun acquisitie uit handen geven aan agenten en die agenten vervolgens de deur grotendeels dichthouden voor mensen die nog geen blijk hebben gegeven van hun kwaliteiten wordt de mogelijkheid om uit het niets door te breken aanmerkelijk kleiner, en of dat de bedoeling is…
Wat Willem Bisseling niet vermeldt en, anders dan Paul Sebes in EenVandaag, in de onderbouwing van zijn betoog buiten beschouwing laat, is het verband tussen de coronacrisis en de toegenomen schrijflust, resulterend in een veel groter aantal manuscripten dan ‘normaal’.
Juist die bijzondere omstandigheid, gecombineerd met het tot twee keer toe sluiten van de Franse boekwinkels vanwege corona/covid-19, was voor uitgeverij Gallimard de aanleiding voor het verzoek om het sturen van manuscripten op te schorten. Het is een tijdelijke maatregel en geen principebesluit.
Overigens: in de eerste vier maanden van 2021 gaf Gallimard negen debuten uit. Dat is fors meer dan het aantal literaire debutanten dat Sebes & Bisseling de afgelopen twee decennia uit de slush pile viste en bij een uitgever onderbracht: die waren namelijk volgens Willem Bisseling op de vingers van één hand te tellen (volgens Paul Sebes gaat het om één of twee treffers per jaar).
Voorlopig loont het dus nog om manuscripten rechtstreeks naar een uitgever te sturen. Ondanks die slush pile.
Drs. Ir. Ph.D rabin gangadin says
Het ridicule en infame t.a.v. deze literaire vloedgolf bij Nederlandse literaire uitgeverijen is geweest dat men zogeheten oud- onbruikbaar-talent opzij schoven waar journalist en schrijver Joris van Casteren zich over ontfermde middels een serie interviews met deze categorie auteurs die in boekvorm bij Prometheus verscheen, Tijdens de uitbraak van de corona gingen uitgeverijen met uitgestoken tentakels en voelsprieten naarstig op zoek naar uniek en veelbelovend literair talent dat het altaar te Stockholm zou kunnen doen vermoeden. Onder de nieuw lichting auteurs bevond zich een kleine fractie die na publicatie van het eerste boek met een vodje papier in de broekzak begon te lopen waar een ontroerend dankwoord, bestemd voor de commissie voor de Nobelprijs voor literatuur op stond geschreven en dat steeds stiekem werd gerepeteerd daarbij de ontroerde tranen over de wangen afvegend. Hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer, Maarten van Amerongen merkte terecht op dat je met een Nederlands roman naar onbewoond eiland zou moeten gaan.