In In lichtjaren heeft niemand haast: een zoektocht naar meer ruimte in ons leven van Marjolijn van Heemstra speelt de Hubble Ultra Deep Field een belangrijke rol. Het is een foto gemaakt door de Hubble-ruimtetelescoop die in de vorm van een verzameling lichtscherven een serie observaties van drieduizend sterrenstelsels vangt.
Marjolijn van Heemstra is danig onder de indruk van wat ze op die foto ziet, en de gedachte dat veel van wat er op die foto te zien is op het moment dat de beelden gemaakt werden – tussen september 2003 en januari 2004 – eigenlijk al niet meer bestond, laat haar niet meer los:
‘Sommige lichtscherven zijn de oudste sterrenstelsel die we kennen, gevormd in de eerste vijfhonderd miljoen jaar na de oerknal. Stelsels die allang niet meer bestaan, want het licht dat we zien is miljarden jaren onderweg geweest voordat het door de Hubble-telescoop werd opgevangen. De Hubble kijkt niet alleen vooruit, de ruimte in, maar ook terug in de tijd.’
Marjolijn van Heemstra had er graag, net als Tracy K. Smith – uit haar gedicht My God, It’s Full of Stars citeert zij twee regels: ‘We saw to the edge of all there is — // So brutal and alive it seemed to comprehend us back’ – een gedicht aan gewijd:
‘Maar het lukte me niet er een gedicht over te schrijven. Ik kwam niet verder dan één strofe. Daarin bracht ik het schervenveld in verband met een joodse scheppingsmythe waarin een vat vol licht in miljarden stukken breekt. Al die stukken vormen, volgens de mythe, uiteindelijk het leen. De mensen, de dieren, zelfs de woorden: heilige scherven licht. In die mythe blijft elke scherf licht heimwee houden naar het vat waarin alles bij elkaar was. Dus ontstaat elke ontmoeting tussen scherven uit verlangen van licht naar nog meer licht, of die scherven nu mensen, dieren, planten of letters zijn.
De gebroken wereld is een verlangende wereld.’
Het gedicht kwam er uiteindelijk toch. Het staat in Reistijd bedtijd ijstijd. Het heet Lichtjaar en is het enige gedicht in de vijfde afdeling van de bundel. In de vijfde strofe, het prozagedicht telt er zeven, bedt Marjolijn van Heemstra de mythe in in een groter geheel:
‘In de keten zijn we stof tot stof, materiaal voor een volgende soort met hopelijk iets minder praatjes. Niets heeft ons nodig om te blijven bestaan behalve dat wat sinds de bronstijd rond ons scharrelt (honden, tarwe enz.).
Maar toekomst is geen som, ze is een barst in de dimensies die zich openbaart aan wie bereid is te ontzien. De zee splijt, het doek scheurt, de hemel breekt. Tijd knakt, maakt ruimte voor het onverwachte. Het is de onderbreking van oorzaak en gevolg, kortom: het wonder.
Ik hoorde ooit een joodse mythe over vaten vol licht die op een dag in scherven braken en die scherven werden letters, zachte schemerlampen die de scheuren willen dichten. Elk woord een samenkomst van hunkerende splinters, elk verhaal verzet tegen het totaal dat brak, elk lied een daad van reparatie, heimwee naar het vat. We verlangen omdat we gebarsten zijn. Hoop komt voort uit barst.’
In de strofe die hier op volgt gaat het over de Voyagers I en II en hun lading: een gouden plaat en honderdtwintig gecodeerde foto’s als verbeelding van het leven op aarde. Ook daarover schrijft ze in In lichtjaren heeft niemand haast: een zoektocht naar meer ruimte in ons leven dat opgevat kan worden als het verslag van een persoonlijke zoektocht naar ‘beelden’ die het mogelijk moeten maken dat ook mensen die nooit de ruimte in zullen gaan – en de aarde dus nooit in al haar kwetsbaarheid gade zullen slaan – enig ‘kosmologisch bewustzijn’ ontwikkelen.
Leave a Reply