Hamlet is één van de personages die met name genoemd wordt in het persbericht waarin de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) het Boekenweekthema ‘Tweestrijd’ toelicht.
De prins uit de gelijknamige tragedie van William Shakespeare behoort, aldus de CPNB, tot de ‘archetypen van het innerlijk conflict waar iedere mens vroeg of laat en in meer of mindere mate mee te maken krijgt.’ Hamlet worstelt en weet niet wat hij het zwaarste moet laten wegen: het hart of de rede.
Veertig jaar geleden zou ik het daar wel mee eens geweest zijn, denk ik. Toen las ik The Tragedy of Hamlet, Prince of Denmark voor het eerst. Voor de lijst. Aan de zes weken die ik het boek uit de schoolbibliotheek mocht lenen, had ik niet genoeg. Ik strandde in de kapel, op het moment dat Hamlet de kans heeft de in gebed verzonken Claudius te doden, maar daarvan afziet omdat hij niet wil dat de man die zijn vader vermoordde alsnog verzekerd is van een plekje in de hemel.
Daarna duurde het nog minstens vier weken voor ik aanbelandde bij het slagveld/slachtveld in het laatste bedrijf.
Meer dan honderd Hamlets later – zoveel verzamelde ik er in de loop der jaren – denk ik dat Hamlet heel goed wist wat hij deed. Hij wist bijna altijd precies tegen wie hij wanneer welke toon aan moest slaan. Hij doseerde zijn waanzin heel precies, zo precies dat hij anderen in de waan kon laten een getroebleerde ziel te zijn.
Zijn gespeelde waanzin komt soms ongemeen(d) hard aan. Degene die er het minst tegen bestand is, is Ophelia, die zich zijn geliefde waande. Zij krijgt het vooral zwaar te verduren in de dialoog die direct volgt op de weloverwogen woorden die Hamlet wijdt aan de keuze tussen het leiden van een getormenteerd leven en het uit eigen wil verkennen van de nog onbekende wereld aan de andere kant van de dood – ‘to be or not to be, that is the question: whether ‘tis nobler in the mind to suffer the slings and arrows of outrageous fortune or to take arms against a sea of troubles’, et cetera enzovoort(s).
Terwijl zij het beste met hem voor heeft, trakteert hij haar op een tirade waarin hij haar eerbaarheid ter discussie stelt. In het heetst van zijn woordenstrijd voegt hij haar niet één, maar vijf keer in korte tijd toe: ‘Get thee to a nunnery’. Waarbij het maar de vraag is of hij haar een verblijf in een sticht of een gesticht toewenst, want ‘nunnery’ was zeker voor Shakespeare’s tijdgenoten een dubbelzinnig begrip. Zelfs als de bard ‘nonnenklooster’ bedoelde, is het in de gegeven context niet vergezocht om het voor Ophelia nog pijnlijker te maken. Dat realiseerden ook degenen die Hamlet vertaalden zich.
Een kleine greep uit de vertalingen in mijn boekenkast – het gaat hier om de eerste keer dat het woord ‘nunnery’ in bedrijf 3, scène 1 valt:
‘Ga naar een klooster; ’ (Jac. Van Looy, 1912)
‘Ga naar een klooster.’ (B.A.P. van Dam, 1924)
‘Ga in een klooster;’ (Nico van Suchtelen, 1947)
‘Ga in een klooster;’ (L.A.J. Burgersdijk/C. Buddingh’, 1949)
‘Ga in een klooster! (Bert Voeten, 1958)
‘Ga in een hoerenhuis!’ (Bert Voeten, 1974)
‘Ga in een klooster!’ (Bert Voeten, 1983)
‘Ga naar een klooster! (Pavel Kohout/Hugo Claus, 1986)
‘Maak dat je naar een nonnenklooster komt.’ (Gerrit Komrij, 1986)
‘Ga in een klooster! (Bert Voeten, 1986)
‘Ga naar het klooster.’ (Johan Boonen, 1991)
‘Ga maar naar een nonnenklooster.’ (Jan Jonk, 1991)
‘Ga in een klooster.’ (Carel Alphenaar, 1996)
‘Ga naar het klooster, jij.’ (Frank Albers, 1998)
‘Ga naar de begijnen.’ (Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes, 2000)
‘Ga naar e nonne klooster’ (Jan Decorte, 2001)
‘Ga in een klooster.’ (H.J. de Roy van Zuydewijn, 2003)
‘Laat je opbergen in een hoerenkast.’ (Jack Nieborg, 2011)
‘Naar het klooster met jou!’ (Peter Verstegen, 2013)
‘Rot toch op mens. Ga naar een vrouwenhuis!’ (Tom Lanoye, 2014)
Dat de meeste vertalers voor ‘(nonnen)klooster’ kiezen, betekent niet dat zij die andere optie niet overwogen hebben. Het zal sommigen zelfs heel veel hoofdbrekens gekost hebben. In de toelichting op zijn consequente keuze voor ‘klooster’ schrijft H.J. de Roy van Zuydewijn: ‘het woord “nunnery” werd soms gebruikt in de betekenis van bordeel, maar het zou te ver gaan daaraan op deze plaats de eerste, laat staan enige betekenis te hechten. Gaandeweg (Hamlet bezigt “nunnery” kort na elkaar niet minder dan vijfmaal) lijkt die bijbetekenis sterker door te klinken. Peter Verstegen lost het in zijn vertaling heel charmant op: ‘Er is dubbelzinnigheid, maar Hamlet gebruikt niet primair de bargoense betekenis. De beste oplossing leek mij Hamlet eerst tweemaal “klooster” te laten zeggen en te vervolgen met het ambiguë “zusters van liefde”.’
(In Ophelia: een spiraal van waanzin laat Bernlef Ophelia herinneringen ophalen aan Hamlet, ook aan die bewuste ontmoeting. Bernlef geeft beide opties in overweging:
‘Ik haat jullie vrouwen, allemaal. Waarom ga je niet weg Ophelia, naar waar je thuishoort?’
Ik ben hier thuis, bij jou.
‘Naar een klooster.’
Mijn gelofte geldt alleen jou, niet God.
‘Naar een hoerenkast dan. Alle vrouwen zijn hoeren!’
En je moeder dan?
‘Die wel het allermeest.’
Je bent niet goed wijs.
‘Wijzer dan je denkt.’)
Hamlet mag dan bijna altijd precies weten tegen wie hij wanneer welke toon moet aanslaan, tijdens de ontmoeting met Ophelia maakt hij een fatale inschattingsfout. Zijn woorden komen hard aan en zij komt de slag niet te boven. De waanzin die bezit neemt van Ophelia is niet gespeeld en het leven aan de andere kant van de dood is voor haar geen abstract alternatief, maar de enige mogelijkheid om te ontsnappen. Haar dood overvalt en spijt een geresette Hamlet.
Hamlet worstelt vijf bedrijven lang, maar volgens mij niet met de vraag of hij verstandig moet zijn of zijn hart moet volgen. Hij is vastbesloten en bereid zijn vader te wreken, maar het ontbreekt hem aan een innerlijk kompas: hij heeft geen idee wanneer zijn missie volbracht is.
Thomas Rosenboom zou misschien concluderen dat Hamlet niet precies weet waarnaar hij streeft, maar waarschijnlijk volstaat het om vast te stellen dat er heel veel druk op de schouders van deze rouwende en in het nauw gedreven jongeling rustte.
Dat Hamlet op een onbewaakt ogenblik onder die druk bezweek en met zijn ‘Get thee to a nunnery’ Ophelia het laatste duwtje gaf, is meer dan een miscalculatie. Of hij met die nunnery nu een klooster of een bordeel bedoelde. En dat realiseerde Hamlet zich terdege.
De column stond op 28 mei in Bazarow Magazine.
Pim Wiersinga says
Boeiende beschouwing, chapeau!
Mij leek Peter Verstegens oplossing uit literair oogpunt sterk. Door ‘A nunnery’ te vertalen met ‘HET klooster’ maakt hij z’n sneer grievender — en Hamlet doelt niet op een specifiek nonnenoord maar op een specifiek soort instituut.
Weet Hamlet wat hij doet of denkt hij het te weten? Het laatste natuurlijk. Zo is het leven, en zo is het drama bij uitstek. Met deze kanttekening verkies ik Waanders’ duiding boven de karakteristiek van de CPNB, die al te schatplichtig is aan romantische of Jungiaanse gemeenplaatsen.