Als het voorgevoel van Janita Monna klopt – althans zo lees ik wat ze afgelopen zaterdag in Trouw schreef over de vier nominaties voor de C. Buddingh’-prijs 2021: ‘Hoewel er best iets op de keuze aan te merken valt, zou het met Ellen Deckwitz als voorzitter zomaar kunnen dat de jury leesbevordering onder jongeren als geheime agenda had’ – dan wint vanavond niet het beste debuut. Dan wint Voor als je stuk bent van Schiavone of Parkplan van Wout Waanders (en maken eindig de dag nooit met een vraag van Dorien de Wit en Alles gestolen van René Smeets geen schijn van kans).
‘En jongeren aan de poëzie krijgen, dat is ook wat, nee, dat is veel waard’, met die zin besluit Janita Monna haar stuk. Op zich is dat waar, maar daar gaat het bij het toekennen van de C. Buddingh’-prijs niet om. Die prijs is bedoeld voor het beste poëziedebuut.
Het zijn vier totaal verschillende bundels. In toon, in thema en in uitvoering. Schiavone schreef met Voor als je stuk bent een heel persoonlijke bundel, met teksten die direct aan haar leven ontleend lijken. Het zijn stuk voor stuk pittige en eigentijdse onderwerpen die zij aan de orde stelt. Schiavone heeft wel wat te vertellen, maar een evenwichtige bundel is Voor als je stuk gaat niet. Het is een mengeling van poëzie en spoken word, afgewisseld met een beetje proza.
Samenhang is er in Parkplan van Wout Waanders duidelijk wel. In 34 gedichten loodst Wout Waanders zijn lezers langs de attracties in zijn pretpark. Een plattegrond en deelkaarten maken onlosmakelijk onderdeel uit van zijn conceptuele bundel. De meeste van zijn gedichten zijn licht absurdistisch, maar weten ondanks dat toch te ontroeren.
Ook René Smeets speelt een spel. Dat begint al met de titel: Alles gestolen verwijst naar de bron van zijn poëzie. Hij schreef ‘een handvol verzen à la Hans Magnus Enzensberger’ van wie hij veel werk vertaalde. Hoe het ontlenen – er is hier duidelijk sprake van intertekstualiteit – precies in zijn werk gaat, blijkt uit zijn aantekeningen bij de gedichten, die overigens niet alleen à la Enzensberger zijn, maar ook over hem gaan en voor hem geschreven zijn. Maar ondertussen heel goed op eigen benen kunnen staan.
Dorien de Wit is een onderzoekende en observerende dichter die in eindig de dag nooit met een vraag verslag doet van een tastend en toevallig vinden. In de meeste van haar gedichten is nadrukkelijk een ik aan het woord, zonder dat sprake is van autobiografische bekentenispoëzie. Haar poëzie mag verschillende vormen aannemen, en in de bundel worden afdelingen onderscheiden, toch is eindig de dag nooit met een vraag een eenheid. Het gedicht Legenda, waarbij Dorien de Wit in 2017 de Turing Gedichtenwedstrijd won, past naadloos in het landschap dat zij met haar poëzie verbeeldt.
De jury (Ellen Deckwitz, Mylo Freeman en Ilke Froyen) – die overigens ook nog een eervolle vermelding toekende aan Çağlar Köseoğlu voor zijn bundel Nasleep, waarin hij in gedichten die nog vrijer van vorm en taal zijn dan die van Dorien de Wit de nasleep van de protesten in het Gezi Park in 2013 onderzoekt – hoeft nog net geen appels met peren te vergelijken, maar ook hun selectie laat zien hoe vrij ook debutanten zich al voelen om de poëzie naar hun hand te zetten.
Het hangt – dat ben ik met Janita Monna eens – voor een belangrijk deel van de intentie van de jury af wie er vanavond gaat winnen. Maar ik zou er geen bezwaar tegen hebben als dat René Smeets of Dorien de Wit is. Maar ik ben dan ook niet zo jong meer, en de poëzie heb ik inmiddels ontdekt.
Leave a Reply