Toen ik anderhalf jaar geleden een betaalbaar hotel in Parijs zocht, kwam ik uit op Hôtel Jarry in de Rue Jarry. Stilletjes hoopte ik dat die Rue Jarry iets te maken zou hebben met Alfred Jarry, van wie ik Roemruchte daden en opvattingen van Doctor Faustroll, patafysicus: neowetenschappelijke roman in een opwelling kocht nadat ik er in een boekwinkel verwonderd in had staan bladeren. De roman zelf beslaat slechts 126 bladzijden van de 366 pagina’s die de uitgave telt, en het waren vooral de noten die mijn aandacht trokken.
Hoewel Doctor Faustroll een cultboek is, dankt Alfred Jarry zijn bekendheid vooral aan het toneelstuk Ubu Roi.
J. Slauerhoff maakte een vrije vertaling van het uit dat toneelstuk afkomstige La chanson du décervelage.
In het Nederlands heet het Ontherseningslied:
Ik fabriceerde al jarenlang lijkkisten
– Allerheiligenparochie, Marsveldstraat -,
Mijn vrouw was een hoogst bekwame modiste:
We verdienden op leven en dood, dat ging niet kwaad.
Als ’t mooi weer was op een Zondagmorgen,
Dan trokken we onze beste spullen aan,
Om te gaan zien naar het hangen en worgen
En onthersenen al op de galgenbaan.
Onze vieze wurmpjes gooiden met dadelpitten
En zwaaiden geestdriftig poppetjes van karton;
Wij gingen deftig in ons rijtuig zitten
En rolden naar de baan zoo vlug als ’t kon.
Daar begon ’t gedrang, we sloegen ons er doorhenen
En stonden met eksteroogen op goeden voet;
Ik klom altijd boven op een hoop steenen,
Anders kreeg ik mijn bottines vol bloed.
Weldra zijn wij met hersenbrij bespat,
Mijn gade, ikzelf en onze stumperdjes,
Die juichen: de Justitie zwaait zijn lat
Tegen de lui met de looden nummertjes! –
Daar zie ‘k, haast aan de beurt, bij de machien’
Een paap die collecteerde aan kerkedeuren;
Jou ouwe schurk, jou heb ik meer gezien,
Je hebt me afgezet, dat zal niet weer gebeuren!
Zie, de machine gaat van tiereliere,
De hersenbrij kronkelt als een hoop pieren!
Zie, hoe verbleeken de rentenieren!
Hoera! Roept luidkeels uit: Leve Vader Ubu!
Mijn vrouw trekt me aan de mouw, ik snauw: verrek! –
Zij: dooie pier, nu kan je onsterf’lijk worden,
Gooi hem een vuilnishoop voor zijn bek! –
De Justitie draait zich om, nu is ’t aan de orde.
Die uitstekende raad stijgt mij naar ’t hoofd,
En ik grijp heldenmoed en nog wat met
Beide handen aan – ’t was den burger beloofd,
Maar ’t ploft de Justitie op zijn platte pet.
Zie, de machine gaat van tiereliere,
De hersenbrij spat door de schedelkieren!
Zie, hoe verbleeken de rentenieren!
Hoera! Roept luidkeels uit: Leve Vader Ubu!
Al daad’lijk word ik over ’t hek gesmeten;
’t Geëerd publiek, verstoord om de euv’le daad,
Slingert mij, met het hoofd naar beneden,
’t Groot gat in dat je levenslang niet weer verlaat.
Dat komt er van als fatsoenlijke luiden
Op Zondag wand’len al naar de galgenbaan,
Om te zien naar ’t scalpeeren, kophakken, onthuiden:
Je gaat levend heen, je komt er dood vandaan.

Foto: Alfred Jarry op de fiets in Corbeil, door: Onbekend, Publiek domein
Alfred Jarry werd in Laval geboren, en dat ligt in de streek waar vandaag gefietst wordt.
Met deze Alfred Jarry bleek de Rue Jarry niets te maken te hebben, maar niet getreurd, want in de Rue Jarry bevindt je je aan de rand van het werkterrein van Keto Stiefcommando, Hercuul, Damn Good Memory, Merci Merci en Imker Graat. Uit het vuilnis peuren zij tijdschriften, en daaruit diepen ze namen op, waarna ze proberen levens te reconstrueren liefst tot aan de kindertijd: ‘De tijd waarin nog alles mogelijk was.’
Die kindertijd gieten ze in gedichten. ‘Is het gedicht gereed, dan roepen we die Kretie en die Pletie bij elkaar, iedereen die mee wil lopen. En precies zoals de Fransen vroeger brengen wij onze geest, onze bezongen held, naar Saint-Denis. Zingend, dansend, bier in onze droge kelen gietend, lopen we hakke-krukke vanaf de Fontaine des Innocents achter de vuilniswagens aan door Parijs. We dragen borden mee met foto’s van onze held of heldin van die dag. Soms heeft iemand een groot portret gemaakt of gewoon een spandoek met naam en jaren.’
Een van de helden van wie de kindertijd in Keto Stiefcommando: hoe Keto Stiefcommando met zijn jeugdklomp de route naar Saint-Denis opnieuw uitvond. Een vertelling in gedichten en prozagedichten beschreven staat is W.G. Sebald:
De kindertijd van W.G. Sebald
Nu ik het dorp verlaat en weet dat ik het nooit
terug zal zien, probeer ik alles te onthouden:
de suikersmaak van de witte dovenetel,
de stemmen van mijn gestorven grootouders
die na hun dood op de hete zomerzolder thee
kwamen drinken, het luik dat ademhaalde,
de milde wind die alle vaantjes draait.
De pisgele vissige tanden van de waakhond,
de vermoedende vingertoppen van mijn moeder.
De uit traumafietsband gesneden scharnieren
van de konijnenhokken, de oneetbare meubels
van hazelnoottaart, de ritssluiting van hagedissen.
De verende plank op de twee uiterste stoelen
zodat vier extra kinderen dicht tegen elkaar aan
geschoven aan tafel kunnen zingen en eten.
De heg met de mathematische spinnen, de last
van insecten die boodschappen overbrengen
in onleesbare code, de sepia foto’s, het lint
van de bruiloft, het kinderbestek met inscriptie,
de kampgeheimen in de uniformkast.
Elke avond als we ons hotel via de Rue du Faubourg Saint-Denis naderden, dachten we ze te herkennen: Keto Stiefcommando, Hercuul, Damn Good Memory, Merci Merci en Imker Graat.
Leave a Reply