De dichter René Char werd geboren en ligt begraven in L’Isle-sur-la-Sorgue. Dat ligt in de Vaucluse en heeft weinig met de Pyreneeën te maken, zoals zijn gedicht Pyreneeën
Gebergte van de grotelijks bedrogenen,
Op de spits van uw koortsige torens
Verzwakt de laatste lichtschijn.
Niets dan leegte en lawine,
Treurnis en nood!
Al die karig-beminde troubadours
Zagen binnen het bestek van die éne zomer
Hun zoet en pessimistisch koninkrijk wit kleuren..
O! onverbiddelijk is de sneeuw
Die zich verheugt in lijden aan haar voeten,
Die wil dat wie geleefd heeft in het zand
IJskoud verstijfd zal sterven.
(uit: Samen aanwezig: gedichten 1930-1972, vertaling: C.P. Heering-Moorman)
over meer gaat dan alleen de Pyreneeën: ‘Chars werk blijft door de jaren heen getekend door de burgeroorlog in Spanje. De keten van de Pyreneeën blijft voor de dichter “grensgebied” in meer dan één betekenis’, luidt de annotatie van de vertaler bij het gedicht.
Dat wetende dacht ik dat ook zijn gedicht Helling zich tegen het licht van die oorlog liet lezen:
Laten we de wonderen overlaten aan het hulpvaardige vergeten
Onbevreesd
Laten we de eens betoverende lichamen door de stofzeef halen
Laten we deze toevalslinies vuiler dan de wateren verlaten
Adel van bladeren
Nu de betekenis van het voorbeeld afneemt
Welk kader onder tranen verschenen
Zal ons partizanenharten
Nu nog binden?
(uit: De onbeheerde hamer Le marteau sans maître: gedichten. Tweetalige uitgave, vertaling: Anno Lampe)
Maar daar denkt Anno Lampe anders over. Helling staat in een bundel waarin het surrealisme wordt geëvalueerd: ‘In “Versant” wordt afstand genomen van die beweging. (…) Een helling is een overgang naar een ander niveau, vaak naar iets nieuws en onbekends en zich op een helling begeven is dan ook niet zonder risico, vandaar dat onbevreesd afscheid wordt genomen’, waarna het gedicht regel voor regel wordt ontleed. ‘De laatste regels kijken met een zekere weemoed terug op de kameraadschap die de beweging ook met zich meebracht.’
(René Char bleef L’Isle-sur-la-Sorgue trouw, al verhuisde hij op enig moment naar Parijs. In 1966 zocht de Zwitserse regisseur Michel Soutter hem op in L’Isle-sur-la-Sorgue voor een gefilmd portret. René Char draagt ook voor:
)
In de buurt van L’Isle-sur-la-Sorgue ligt Fontaines-de-Vaucluse waar Francesco Petrarca (die van de Mont Ventoux, die vandaag niet één maar twee keer beklommen wordt) van 1337 tot 1353 woonde (op de plaats waar zijn huis gestaan zou hebben, is tegenwoordig het Petrarca Museum gevestigd. De zalen op de begane grond zijn overigens gewijd aan René Char).
‘Niet lang na zijn terugkeer uit Rome betrok Petrarca – inmiddels 34 jaar oud – een eenvoudig huis in Vaucluse. “Omdat het mij door mijn ingeboren afkeer van het stadsleven onmogelijk was,” zo schrijft hij later, “om het nog langer in het ergerniswekkende Avignon uit te houden, zocht ik een afgelegen plek waar ik in alle rust kon vertoeven. En op vijftien mijl van de stad vond ik het zeer kleine, eenzame en lieflijke dal van Vaucluse, waar de koningin van alle bronnen, de Sorgue, ontspringt. Aangelokt door de bekoorlijkheid van de plaats bracht ik er mijn boeken heen en ging er wonen.” Petrarca wilde in de stilte van de natuur tot bezinning en inkeer komen en zich onttrekken aan het turbulente leven van de Rhônestad, waar het pauselijke hof een sfeer van corruptie en zedelijk verval rond zich verspreidde. Daarnaast werd hij gedreven door een intens verlangen om zich met meer concentratie aan zijn geliefde studies te kunnen wijden: een verlangen dat vervuld werd, want in de stilte en rust van Vaucluse kwam inderdaad het grootste deel van zijn omvangrijke literaire oeuvre tot stand.’
Dit schrijft Frans van Dooren die Sonnetten en andere gedichten vertaalde, inleidde en toelichtte. In de sonnetten 114 en 301 refereert Petrarca duidelijk aan het Transalpijnse Helicon dat Fontaines-de-Vaucluse voor hem was:
Sonnet 114
Onzalig Babylon, waar ‘t mensenras
zijn eer in ‘t vuur der zonde pleegt te zengen,
kiemplaats van ketterij, in zak en as
ben ik je ontvlucht om ‘t leven te verlengen.
In deze eenzaamheid, waar bloem en gras
heerlijke geuren door mijn verzen mengen,
praat ik met Liefde en denk ik aan wat was
om me in dit triest verwijlen troost te brengen.
Door me voor lot en massa af te sluiten
en aan geen lage lusten ‘t oor te lenen
kom ik tot rust van binnen en van buiten.
En van de twee die ik zoek hoop ik dat de ene
zich vredelievend voor mij zal betonen
en de ander mij met vriendschap zal belonen
en
Sonnet 301
O dierbaar dal, vervuld van mijn gezucht,
o stille stroom, waar ik in tranen baadde,
o wild in ‘t woud, o vogels in de lucht,
o vissen tussen groenbeboste kaden,
o klare lucht, vol warmte en zoet gerucht,
o vredig pad, mij ‘t liefst van alle paden,
o heuvel, eens gezocht en nu ontvlucht,
waar Liefde ‘t hart met blijdschap overlaadde,
gij zijt nog steeds hetzelfde als voorheen,
maar ik, ik niet helaas, want ach gij ziet
hoezeer ik lijd en hete tranen ween.
Bij u zag ik mijn liefste, en mijn verdriet
voert mij nu weer naar hier, waar zij alleen
‘t omhulsel van haar schoonheid achterliet.
Leave a Reply