
still uit: Louis-Ferdinand Céline à Meudon (https://www.youtube.com/watch?v=ItmFq67kSgw)
Als je van Meudon naar Parijs kijkt, heb je niet het idee dat het aparte gemeenten zijn. Meudon, dat vroeger veel zelfstandiger was, is tegenwoordig een van de aan de Franse hoofdstad vastgeklonterde voorsteden. Hoe dan ook: Meudon was voor schrijvers en beeldend kunstenaars een gewilde werkplek.
Louis-Ferdinand Céline verhuisde tien jaar voor zijn dood naar Meudon. Hij zette er op beperkte schaal een huisartsenpraktijk voort; het waren vooral de armen die hem – ‘medicin des pauvres’ – consulteerden.
Het huis van Céline aan de Route des Gardes was voor wie het in zijn hoofd haalde een glimp van de schrijver op te willen vangen een onneembare vesting. K. Schippers bezocht Meudon in 1957 onder andere vanwege Louis-Ferdinand Céline, maar ontmoeten deed hij de schrijver niet, bekende hij Arjan Peters in een interview (Het gevoel dat je nooit zo veel ernstig moet nemen, heeft mij altijd begeleid : in gesprek met K. Schippers, verslaggever):
‘Dat ging niet. Het was ook niet echt onze bedoeling, want we wisten dat hij zeer afhoudend was. Er stond een hek om zijn huis met hoge spijlen, en daarachter had je een schuur met van die halve deuren zoals je wel bij oude boerderijen ziet. De bovenste deur was open, en daar sprongen zo’n vijf van die bloedhonden verlekkerd naar degenen die voor het hek stonden te kijken.’
In 1975 reisde Susan Janssen af naar de Parijse voorstad:
‘Zonder het gevoel Parijs verlaten te hebben, komen we in Meudon aan. In Céline’s jeugd was het een landelijk oord, waar je op zondag naar toe kon varen, zoals ‘t Kalfje aan de Amstel’,

still uit: Louis-Ferdinand Céline à Meudon (https://www.youtube.com/watch?v=ItmFq67kSgw)
schrijft ze in Céline was niet thuis: een bezoek aan Meudon en net als K. Schippers jaren daarvoor treft ook zij een zwaarbewaakt huis aan:
‘Het huis is groter dan ik verwacht had, met hoge ramen. Het lijken halfdoorlaatbare spiegels: je kunt niet naar binnen kijken maar je hebt ‘t gevoel dat ze daarbinnen alles buiten kunnen zien. Céline zou het Hollands spionnetje zeker gewaardeerd hebben, voyeur die hij was.
Een hond slaat aan en in een mum van tijd worden we overspoeld met het oorverdovende gehuil van twee of drie grote honden. Daar, tegen de glazen deur van wat op een garage lijkt, zie ik een grote zwarte wolfachtige hond verwoed opspringen. Hij dreunt met zijn volle gewicht tegen het glas. Het hek staat wijd open… vergeet dat niet! Nog even en ik zie ons het pad afrennen achtervolgd door de bloeddorstige meute.’
K. Schippers en Susan Janssen zijn niet de enigen die melding maken van de honden. In mening interview met Louis-Ferdinand Céline duiken honden op die de interviewer angstvallig in de gaten houden.
De honden maken overigens ook hun opwachting in het werk van Louis-Ferdinand Céline, zoals in Van het ene slot naar het andere, het eerste boek dat hij in Meudon schreef:
‘Terug naar m’n koetjes en kalfjes!… ik had ‘t met u over menu’s… wat mezelf betreft, hoe minder ik eet, des te beter ‘t voor me is… zo zit dat!… maar met Lili ligt dat heel anders!… Lili moet eten… daar maak ik me wel zorgen over… dat beroep van ‘r met dat eten van ons!… maar er is één luxe die we ons permitteren… dat zijn de honden… onze honden… blaffen dat ze doen!… ‘n vent aan ‘t hek?… de een of andere treiter of moordenaar?… je laat de meute los! woef! woef! niemand meer!…’
(vertaling: Frans van Woerden, hier een langer fragment)
Leave a Reply