Je zou er bijna overheen lezen, want door de titel van het stuk – Ontsla witte schrijvers niet van hun plicht tot verbeelding, de bijdrage van Aaron Mirck aan de discussie over culturele toe-eigening en stereotypering, ligt de nadruk op het eerste deel van de zin: ‘Daarmee ontsla je een kunstenaar van de plicht tot verbeelding en zijn we als lezers veroordeeld tot alleen nog maar autobiografische romans.’
De zin past prima in zijn pleidooi om de identiteit van een kunstenaar los te zien van het werk dat hij maakt. Aaron Mirck benadrukt in zijn betoog dat een kunstenaar meer is dan de eigenheid die hem door een ander wordt toegedicht. Dat hij dus vooral niet moet worden vastgepind op een eigenschap die uitvergroot moet doorgaan voor de kern van zijn wezen. Bovendien moet iemand voor wie verbeelden zijn core business is niet onderschat worden: hij is heel goed in staat om over de grenzen van zijn eigen groep heen te fabuleren.
Dus is het heel terecht dat Aaron Mirck zegt: ‘ontsla witte schrijvers niet van hun plicht tot verbeelding’. Maar of zijn suggestie klopt dat lezers anders veroordeeld zijn tot autobiografische romans omdat schrijvers vanwege een uitkomst van de discussie over culturele toe-eigening niet meer over de muur van hun particuliere leefwereld heen mogen of durven kijken, is de vraag.
En dan bedoel ik niet dat daarmee, al dan niet terecht, de indruk gewekt wordt dat autobiografische romans per definitie een zwaktebod zijn en weinig meer van een schrijver vragen dan het ordenen van feiten. Dat is een andere discussie.
Waar het mij nu om gaat: is het mogelijk dat de tendens om romans autobiografisch te lezen – ongeacht het feit of een roman autobiografisch geschreven en bedoeld is – een factor is in de discussie over culturele toe-eigening? Als literatuur vooral beleefd wordt als een gestileerd inkijkje in het leven van een schrijver, kan het bijna niet anders dat het voor vanzelfsprekend gehouden wordt dat die schrijver alleen uit zijn eigen school hoort te klappen.
Wie gelooft in literatuur als autonome kunstvorm zal misschien niet zo snel in die val trappen. En dus is een discussie over culturele toe-eigening gebaat bij een brede kijk op literatuur. Bij een rehabilitatie van de literatuur. Erkend moet worden dat een schrijver altijd de intentie heeft iets toe te voegen aan de en zelfs aan zijn werkelijkheid. Zelfs als hij zijn verhaal dicht bij huis situeert, vraagt literatuur hem uit zijn comfort zone te treden en de wereld door een andere dan zijn eigen bril te bekijken – de vraag of hij daar overtuigend in slaagt is van een latere orde, en leidt uiteindelijk tot een kwaliteitsoordeel, maar hoort los te staan van de actuele kwestie van identiteit en het toe-eigenen van wat een ander zou toebehoren.
Het wordt dus tijd dat lezers literatuur weer serieus nemen en erkennen dat romans en verhalen altijd fictie zijn en verbeelding bij de totstandkoming altijd een rol speelt. Of een schrijver zich nu in zichzelf of in een ander verplaatst. Anders stokt het gesprek over culturele toe-eigening en stereotypering en ontstijgen de uitkomsten het clichématige denken niet.
Waarbij overigens opgemerkt moet worden dat het niet de ‘doorsnee-lezers’, in elk geval niet de amateur-lezers, zijn die in de discussie over culturele toe-eigening klaar staan met een beschuldigend vingertje. Maar ook dat is een andere discussie.
Leave a Reply