Hij vraagt het eigenlijk elke keer als wij elkaar ergens tegen het lijf lopen. ‘Wanneer ga je me weer eens interviewen?’ Weer, want er is een eerste keer geweest.
Aan die eerste keer bewaar ik dierbare herinneringen, al weet ik ook nog heel goed hoe hij mij toen in verlegenheid bracht. Niet door me op de vingers te tikken, maar door spontaan in een lied uit de barsten en mij tijdens het zingen van dat lied indringend aan te kijken.
Dat toezingen was overigens uitermate functioneel. Het maakte onderdeel uit van het antwoord op de vraag die als een rode draad door het gesprek liep: ‘Hoe doet u dat eigenlijk, dat ogenschijnlijk terloopse schrijven over de dingen?’
Want dat vraag ik me al sinds mijn eerste kennismaking met het werk van K. Schippers af. Hoe doet die man dat: dat volkomen geloofwaardig van de hak op de tak en dwars door tijd en ruimte springen? Zo geloofwaardig dat ik niet afhaak. Terwijl logisch voor mij lang doorslaggevend was als ik een boek las.
Ik laat me al heel lang door het werk van K. Schippers meeslepen. Hij mag van mij naar hartenlust associëren en dat hij zijn zinnen lang niet altijd afmaakt, zal mij een zorg zijn. Hoewel het flarden van zijn gedachten zijn die hij deelt, vertroebelt het beeld nooit.
Ik zie – al zag ik het niet meteen – wat hij doet. Maar: hoe doet hij dat? Dat wil ik weten. Hoe werkt zijn brein? Hoe komt hij op ideeën? En welke ruimte krijgt wat er in hem opwelt? Hoe maakt hij er daarna taal van? Want ook al begint het bij K. Schippers met kijken, uiteindelijk wordt bij hem alles taal.
Taal. Daar gaat zijn laatste roman over. Nu je het zegt gaat over de oorsprong en het on-vanzelfsprekende van taal. Over taal die zich een weg baant. Over taal die aan het woord probeert te blijven. Over taal die veel maar nooit alles prijsgeeft. Ook niet aan een goede verstaander.
Zijn antwoord draaide om het toelaten van toeval en de bereidheid jezelf iets te gunnen. Hij nam het speelse ernstig, zeggen anderen nu hij verdwenen is en zij bedoelen daar hetzelfde mee.
K. Schippers vangt op en verwondert zich. En deelt wat hij vindt vervolgens genereus.
Hoe hij dat precies doet? Dat doet er niet toe. Het is geen kunstje. Je hoeft hem niet door te hebben. Als je maar ontvankelijk bent. Je moet jezelf K. Schippers en zijn werk gunnen.
‘Wanneer ga je me weer eens interviewen?’ Ik hoef hem niet per se vragen te stellen. Praten is genoeg. Praten over zijn fascinaties en over gedeelde hartstochten.
Een gesprek dat bol staat van bewondering.
‘Je verdwijnt aan het eind uit de taal, die zonder jou gewoon doorgaat…’
Zo staat het in Nu je het zegt.
Ik geloof er twee keer niks van.
Ik wil het domweg niet geloven.
K. Schippers is…
Leave a Reply