Van de seizoensgebonden stilte in de media (komkommer: juni t/m september) was dit jaar wat de letteren betreft weinig te merken. Misschien dat de aandacht van Nieuwsuur voor de groeiende populariteit van klimaatfictie en het item in het NOS Radio 1 Journaal over papierschaarste die de boekenbranche hard treft nog het gevolg is van het ontbreken van concurrerend nieuws met nog meer impact, de heikele kwesties aangaande Delphine Lecompte, Louis-Ferdinand Céline en Astrid Roemer zouden in elk jaargetijde het nieuws gehaald hebben.
Delphine Lecompte nam het in het openbaar op voor pedofielen: ze riep op deze ‘gemarginaliseerde kwetsbare groep’ niet te demoniseren, maar te aanvaarden. Haar pleidooi in Humo kostte haar bijna haar baan als museumdichter in Brugge. Tijdens haar eerste publieke optreden na de ophef kreeg ze politiebegeleiding, voor het geval dat…
Via een omweg en op bevel van de politie belandden verloren gewaande manuscripten van Louis-Ferdinand Céline toch nog bij zijn erfgenamen. De manuscripten werden in 1944 ontvreemd uit het huis van Céline nadat hij en zijn vrouw naar Duitsland gevlucht waren uit vrees voor represailles vanwege het heulen met de vijand. De man die zich jaren geleden over de manuscripten ontfermde, beloofde degene die ze hem anoniem ter hand stelde om ze niet aan de weduwe te overhandigen: zij mocht er niet alsnog financieel beter van worden.
En dan was er nog de kwestie over de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren. Na controversiële uitspraken van de laureaat over voormalig legerleider en oud-president Desi Bouterse klonk de roep om de toekenning van de prijs aan Astrid Roemer terug te draaien, waarmee ook de feestelijke uitreiking van de baan zou zijn.
De uitreiking komt er niet zodat de Belgische koning Filip, die aan de beurt was om de prijs te overhandigen, niet in verlegenheid gebracht wordt, maar Astrid Roemer mag de belangrijkste literaire staatsprijs van Nederland en Vlaanderen houden, want de kwaliteit van haar werk staat buiten kijf.
Op het eerste oog hebben deze zaken misschien weinig met elkaar te maken, maar dat is schijn. Ze draaien alle drie om de vraag wat een auteur zich buiten de kaften van zijn boeken kan veroorloven, zonder zijn literaire verdiensten in de waagschaal te stellen.
Dat suggereert dat die duidelijkheid wel bestaat over wat hij wel en niet mag zolang hij maar fabuleert. Dat is niet zo. In Met scherpe pen: rellen en rechtszaken in de Nederlandse literatuur heeft Nico Keuning een aantal meer, minder en heel geruchtmakende controverses op een rij gezet en dan blijkt dat het bedrijven van fictie geen garantie biedt. Het vrijwaart een schrijver lang niet altijd van juridische vervolging en veroordeling.
Ook niet als hij vooraf of achteraf verklaart dat elke overeenkomst met bestaande personen en gebeurtenissen berust op louter toeval.
Er bestaat dus niet zoiets als literaire onschendbaarheid. Anders dan een politicus of diplomaat weet een schrijver eigenlijk nooit waar hij aan toe is. Er is geen literaire evenknie van artikel 71 van de Grondwet waarin de parlementaire onschendbaarheid geregeld wordt:
‘De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd’
of artikel 29 van het Verdrag van Wenen, inzake diplomatiek verkeer, waarmee diplomaten uit de wind gehouden worden:
‘De persoon van de diplomatieke ambtenaar is onschendbaar. Hij is gevrijwaard tegen enigerlei vorm van aanhouding of vrijheidsbeneming. De ontvangende staat behandelt hem met al de eerbied die hem verschuldigd is en neemt alle geëigende maatregelen om te verhinderen dat zijn persoon, vrijheid of waardigheid in gevaar wordt gebracht’
Een schrijver is grotendeels aangewezen op zijn eigen morele kompas en het incasseringsvermogen en de sportiviteit van mensen die zich menen te herkennen in wat hij geschreven of verzwegen heeft. Al kan en zal hij zich als het er echt om gaat spannen veelvuldig en niet zelden zonder resultaat beroepen op zijn vrijheid van meningsuiting. Dankzij dat klassieke grondrecht kan en mag er toch nog het nodige en geniet een schrijver enigszins een beschermde status.
Dat is iets anders dan literaire onschendbaarheid. Het is heel goed te verdedigen dat een schrijver recht heeft op een vrijplaats, een duidelijk omschreven arena waar hij zich naar hartenlust kan uitleven. Een plek waar zijn personages domme dingen kunnen doen en er politiek incorrecte denkbeelden op na kunnen houden, zonder dat hij zich daar als privépersoon voor moet verantwoorden. Een schrijver moet er op kunnen vertrouwen dat hij niet is overgeleverd aan willekeur of toeval.
Dat een schrijver net als ieder ander, én politici en diplomaten, te maken krijgt met het fatsoen en de goede zeden en zich moet verantwoorden voor onoorbaar gedrag dat met de uitvoering van zijn beroep niets te maken heeft, spreekt vanzelf.
Neemt niet weg dat de prijs die een schrijver betaalt voor het geven van zijn persoonlijke mening soms buitensporig hoog is. Dat weet bijvoorbeeld A.H.J. Dautzenberg die in het verleden openlijk steun verleende aan pedofielenvereniging Martijn. Het kostte hem niet alleen opdrachten, ook de waardering voor zijn literaire werk en zijn status als schrijver hebben er onder te leiden.
Wat een schrijver privé vindt en ventileert zou geen invloed mogen hebben op de waardering van zijn werk, want dat werk moet op zijn eigen merites beoordeeld worden. Vanwege de kwaliteit van dat werk vervult Delphine Lecomte de functie van museumdichter in Brugge, wordt Louis-Ferdinand Céline nog altijd gelezen en is de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend aan Astrid Roemer.
Daar zou geen speld tussen te krijgen zijn, als het oordelen over literatuur niet ook een subjectieve kant had: kwaliteit kun je weliswaar meten, maar over smaak valt niet te twisten. Die (goede) smaak gaat zwaar wegen als een situatie politiek of maatschappelijk penibel wordt, waardoor het gezonde literaire verstand het vervolgens onterecht aflegt tegen de moraal die gepreekt moet worden. En dan krijgt dus niet de schrijver, maar zijn werk er van langs. Nog een reden om voor literaire onschendbaarheid te pleiten, want literaire onschendbaarheid dient niet alleen de bewegingsvrijheid van een schrijver, het beschermt ook de positie van zijn werk.
Deze column stond op 21 augustus in Bazarow Magazine.
Leave a Reply