Zodra ik het Damiatebolwerk betreed, begint het pijpenstelen te regenen. Daar, op de rand van Dordrecht, staan woorden van Jan Eijkelboom in de kade gebeiteld: ‘Wat blijft komt nooit terug’.
Als ik niet net Nooit het hele hart. J. Eijkelboom. Een biografie van Kees van ’t Hof gelezen had, zou ik niet zo doelgericht naar deze plek gewandeld zijn. Die biografie bracht me niet zozeer dichter bij de dichter, maar wel dichter bij zijn stad. Door Nooit het hele hart kun je niet om het idee heen dat Jan Eijkelboom een Dordtse dichter is. Voor zover hij dichter was, want behalve dat was hij ook journalist en vertaler, en eigenlijk ken ik hem vooral in die hoedanigheden.
‘Heb ik ooit ergens het gevoel gehad dat die plek doorslaggevend is geweest in het leven en werk van de schrijver die er woonde?’, vroeg ik mij nog niet zo lang geleden – na het lezen van wat Richard Holmes in Voetsporen schrijft over het belang van Casa Magni voor de dichter Percy Shelley – af.
Als ik biograaf Kees van ’t Hof moet geloven, is er in het leven en werk van Jan Eijkelboom ook zo’n plek. Want Jan Eijkelboom mag dan een Dordtse dichter zijn, niet heel Dordrecht zat hem even gegoten. In Nooit het hele hart wijdt Kees van ’t Hof drie hoofdstukken aan de Wolwevershaven. Het huis dat zijn broer daar bezat, fungeerde voor Jan Eijkelboom als een wijkplaats en als een plek om tot bezinning te komen.
Wolwevershaven 5 – ‘een geleend familiehuis’, zoals hij het in het gedicht Niet thuis noemt (een gedicht waarin hij hint op zijn noodgedwongen nomadische bestaan) – was niet het enige Dordtse adres van Jan Eijkelboom, maar het was wel de plek waar hij meest direct in contact stond met het water. Ongeveer ter hoogte van dat huis stromen vier rivieren samen: de Oude Maas, de Beneden Merwede, de Noord en het Wantij.
In De gouden man – de bundel waarin ook Niet thuis staat – staat ook het gedicht Wolwevershaven, dat gaat over (het verblijven in) dat huis en het water.
Om de hoek op het Damiatebolwerk, in de stromende regen, terwijl de wind zich ook niet onbetuigd laat, kan ik niet ontkennen dat deze vooruitgeschoven post zo’n plek is waar leven en werk min of meer samenvallen. Ik zag en ervoer er tussen de druppels door wat Jan Eijkelboom veel vaker gezien en gevoeld moet hebben, en vervolgens verwoordde:
‘(…)
Water wordt uit het water
geslagen, regen geselt
de regen, de wind botst
op het niet te stuiten tij.
Schuimbekkend leggen golven
hun buigzaamheid opzij.
(…)’
Het gedicht zit vol toepasselijke verwijzingen naar deze plek, maar is de Wolwevershaven in het algemeen en dat ene huis in het bijzonder daarmee ook een plek die tijdens de biografische exercitie van Kees van ‘t Hof nieuw licht heeft geworpen op het leven en/of werk van Jan Eijkelboom. Dat geloof ik uiteindelijk toch niet. Daarvoor is het (autobiografische) verband te zichtbaar en te letterlijk. Zijn biograaf hoefde het alleen maar te signaleren en op te schrijven.
Leave a Reply