Het zit er weer op. Het collectief dat Nederland heet, is uitgelezen. De komende elf maanden moet iedereen die dat durft weer helemaal op eigen kracht kiezen en lezen (en dat zal velen niet meevallen: de verantwoordelijkheid om in vrijheid de juiste keuze te maken, kan niet iedereen aan). Maar laten we niet op zaken vooruitlopen en het eerst nog even hebben over (de keuze voor) De wandelaar van Adriaan van Dis.
Met die keuze is niets mis, maar met de onderbouwing van die keuze wel:
‘Er werd voor het thema “Over de grens” gekozen omdat het leven van veel mensen zich het afgelopen jaar tussen vier muren heeft afgespeeld. Reizen hoeft niet altijd fysiek te gebeuren. Met een boek reis je immers in een mum van tijd van Jakarta naar New York en ben je maar een paar bladzijden verwijderd van 1924.’
Alsof De wandelaar over reizen gaat en Parijs als perfecte stedentripbestemming promoot.
Oké, er zullen het afgelopen jaar een meer dan gemiddeld aantal muren op mensen afgekomen zijn, en de behoefte om er even tussenuit te gaan zal navenant groot zijn geweest. Maar daar gaat De wandelaar niet over. Adriaan van Dis schreef een roman over een andere, een veel existentiëlere vorm van ontsnappen. De problematiek die hij in De wandelaar aansnijdt, is een wezenlijk andere.
Voor wie De wandelaar de afgelopen veertien jaar en ondanks Nederland leest nog niet las: De wandelaar gaat over een man die door een hond die uit een brandend huis springt kennismaakt met de zelfkant van de stad waar hij als rentenier is neergestreken en gedwongen wordt te kiezen: op de barricades gaan staan of zich terugtrekken onder zijn zinken dak.
De wandelaar gaat over mensen die om een heel andere reden dan hun eigen plezier grenzen oversteken, en dat maakt dat de roman sinds de verschijning in 2007 onverminderd actueel is. Dat zou de voornaamste reden geweest moeten zijn om De wandelaar te selecteren voor Nederland leest. Dan zou ‘Over de grens’ een statement van jewelste zijn en de goede verstaander zou begrepen hebben dat er een grens bereikt is.
Daar koos de CPNB niet voor – het speciaal voor Nederland leest geschreven gedicht El Viajero zegt: Nee! van Abdelkader Benali, en de vier door hem voor de campagne geselecteerde gedichten: IJstijd van Bart Chabot, De reiskameraad van Ida Gerhardt, Purmer van Gerry van der Linden en Trinidad van Cees Nooteboom, bevestigen dat en zelfs de volgorde van ‘Wat te lezen na De wandelaar van Adriaan van Dis’: eerst boeken over Parijs, daarna de boeken over honden in de literatuur, dan wandelboeken, en pas daarna titels over migranten, vluchtelingen en daklozen, onderstreept de nadruk op het recreatieve van de zich verplaatsende mens.
(Veertien jaar geleden zag ik het zelf overigens ook nog niet zo scherp. In mijn eerste druk van de roman – waarin het woord passie in de geloofsbelijdenis van meneer Mulder nog niet vervangen is door hartstocht – vond ik de vragen terug die ik Adriaan van Dis in 2007 tijdens een interview stelde. Ik draaide toen behoorlijk om de hete brij heen. Ook al wilde ik het met hem hebben over engagement, gedrevenheid en ‘charitas’ en handelen versus lijdzaam toezien, ik stelde toch ook relatief veel vragen over anoniem inburgeren in Parijs, het dragen van een naam als summum van identiteit (in dat kader wilde ik weten of Nicolas Martin uit De wandelaar iets te maken heeft met Maarten uit Onder het zink: un abécédaire de Paris – die later als Marten zijn opwachting zou maken in Tikkop) en het verschil tussen schoonheid en heelheid. In mijn vragen komen de woorden migrant, vluchteling en dakloze niet voor. Ik was vooral bezig met het inpassen van De wandelaar in het oeuvre van Adriaan van Dis.)
Gelukkig staat het een lezer vrij om zelf accenten aan te brengen en klemtonen te leggen. En dat zullen ook al die lezers doen die dankzij Nederland leest voor het eerst kennismaakten met de schrijver Adriaan van Dis (dat zijn er toch nog vrij veel, maak ik op uit de reacties op de site van Nederland leest) en door hem gedwongen worden na te denken over wat hij in zijn roman ter sprake brengt.
Deze lezer las in de looptijd van Nederland leest behalve De wandelaar nog twee boeken over mensen op de vlucht. Het eerste – Sirius van Hans Mirck – gaat over een man en een hond en/of een man die honds behandeld wordt. In honderd korte teksten – die voor prozagedichten door kunnen gaan, maar niet per se zo gelezen hoeven te worden – maakt Hans Mirck op indringende wijze duidelijk hoe mensonterend man, hond en man/hond behandeld worden.
In De gelijktijdigheid der dingen van Frouke Arns kruisen de wegen van twee vluchtelingen. De ene steekt anno nu onder ijzige omstandigheden per fiets de grens tussen Rusland en Noorwegen over, de ander, zelf al lang geleden van huis en haard verdreven, biedt hem onderdak.
En ik las – eindelijk – het gedicht De wandelaar van Martinus Nijhoff:
Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tussen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn dode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.
Kloosterling uit den tijd der Carolingen,
Zit ik met ernstig Vlaamsch gelaat voor ‘t raam;
Zie menschen op een zonnig grasveld gaan,
En hoor matrozen langs de kaden zingen.
Kunstenaar uit den tijd der Renaissance,
Teken ik ‘s nachts de glimlach van een vrouw,
Of buig me over een spiegel en beschouw
Van de eigen ogen het ontzaglijk glanzen.
Een dichter uit den tijd van Baudelaire,
– Daags tusschen boeken, ‘s nachts in een café –
Vloek ik mijn liefde en dans als Salomé.
De wereld heeft haar weelde en haar misère.
Toeschouwer ben ik uit een hoge toren,
Een ruimte scheidt mij van de wereld af,
Die ‘k kleiner zie en als van heel ver-af
En die ik niet aanraken kan en horen.
Toen zich mijn handen tot geen daad meer hieven
Zagen mijn ogen kalm de dingen aan:
Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan,
Stil mozaïekspel zonder perspectieven,
omdat – volgens Nederland leest – de titel van de roman van Adriaan van Dis herinnert aan het gedicht van Martinus Nijhoff uit zijn debuutbundel De wandelaar. Een van de discussietips/leesclubvragen luidt: ‘In hoeverre vind je Mulder lijken op de wandelaar uit het gedicht?’
Ik weet het niet, maar ‘Mijn eenzaam leven wandelt in de straten’ is een prachtig beeld. Een beeld dat kan slaan op een schrijver die zijn woonplaats verkent, op meneer Mulder die in het kielzog van le chien zijn geweten moet aanspreken én op de migranten, vluchtelingen en daklozen om wie het in De wandelaar van Adriaan van Dis uiteindelijk gaat.
Overigens: de wandelaar in De wandelaar is niet meneer Mulder, maar le chien.
Deze column stond op 4 december in Bazarow Magazine.
Leave a Reply