Staalkaart Haasse
Het Verzameld werk van Hella S. Haasse is compleet – hoewel: Maanlicht, de bundel nagelaten verhalen die vorig jaar verscheen, kreeg een afwijkend jasje en in februari komt er komt nog een boek: Kleren maken de vrouw.
Klein reismozaïek: Italiaanse impressies is de kleine toegift bij dat Verzameld werk, het is haar werk in een notendop.
In de zomer van 1952 maakte Hella Haasse samen met haar man een reis door Italië – daarom kan de eerste druk van Klein reismozaïek niet in 1951 verschenen zijn, zoals het colofon vermeldt – die een meervoudig doel diende:
‘Reizen, niet alleen om tijdelijk vrij te zijn uit de tredmolen, niet alleen om het genot telkens weer een nieuwe horizon te veroveren, niet alleen uit nieuwsgierigheid naar het onbekende of uit verlangen een lang in gedachten gekoesterd beeld te toetsen aan de onberekenbare en daarom altijd boeiende werkelijkheid – niet, althans niet in de eerste plaats, om al deze redenen’,
zo begint het, en onmiddellijk volgt dan waarom vooral:
‘Reizen, het “ik”, het “wij” verplaatsen in vreemde werelden, om tegen een altijd wisselende achtergrond, in onvoorziene omstandigheden, te midden van mensen, dingen en landschappen die hun eigenaardigheid niet op de eerste blik prijsgeven, dat “ik, dat “wij” te zien in een nieuw, scherper reliëf. Door middel van het andere een reeks van confrontaties met het eigene, dat steeds ervaren wordt als het zwaarste, meest omvangrijke, nooit en nergens achter te laten bagage.’
Hoewel Hella Haasse zelf uitermate bescheiden is over het verslag dat deze reis opleverde – en niet alleen daarover, bevat Klein reismozaïek alles dat Hella S. Haasse kenmerkt. Het is de staalkaart die haar kijk op de wereld en opvattingen over schrijven en techniek, en een demonstratie van haar kunnen, bevat. Hella Haasse heeft een groot bereik, maar alles begint bij waarnemen, het waarnemen dat door een gezond verstand en goed kijken in gang gezet wordt. Als het moet kijkt ze dwars door de dingen en de mensen heen:
‘Op een muurtje voor een boerenhuis, een vrijwel raamloze steenklomp, zit in de schaduw van geboomte een groep vrouwen en kinderen te borduren aan een van die met kloskant en naaldwerk versierde kleden die in de Florentijnse winkels hooggeprijsd te koop liggen. Hun blote voeten, grijs van stof en gedroogd slijk, zijn bedekt met pakpapier, opdat de neerhangende plooien van het linnen niet groezelig worden. Een jongetje van een jaar of tien, in een ouderwetse boezelaar gekleed, trekt met een gebaar van een deskundige de draad door het weefsel. Wat hij daar maakt is een kunstwerk, een patroon van bloemen en ranken in reliëf op een oppervlakte van enkele vierkante decimeters. Als wij naar de weg vragen, kan alleen dit jongetje zijn spot en verbazing om ons uiterlijk, optreden en gebrekkig Italiaans niet beheersen. (…) Wat doe je ook op dat hete stoffige weggetje onder de rook van Florence als je geen kip bent, geen geit, geen blootvoets bordurende contadina. Wat de vrouwen denken, kan ik wel raden: toeristen horen in de toeristenstraten, in de Via Ricasoli of de Via Cavour, waar ze lires, veel lires mogen neertellen voor de kleden die wij hier tegen een bescheiden dagloon zitten te maken.
Als we de weg terug gaan, klinkt achter ons het geluid van een oorveeg en van scherpe terechtwijzingen.’
Hella Haasse en haar man trekken als ware toeristen door landschap en steden: ze zijn en onder de indruk zijn, bezoeken gedenkplekken en tentoonstellingen – zoals het huis waar Niccolò Machiavelli zich noodgedwongen terugtrok en ondanks dat productief was en de tekeningen van Leonardo da Vinci, waarvan Hella Haasse het belang aantoont louter door wat zij ziet op te sommen; de opsomming is een haar vertrouwd stijlmiddel – en versnellen het tempo als er niets van hun gading te vinden is, maar Klein reismozaïek blijft het notitieboek van een schrijfster, al dan niet bewust op zoek naar onderwerpen. Soms noemt ze dat nadrukkelijk:
‘Ik wil mij hier verdiepen in het leven van één man, omdat dit mij representatief lijkt voor het bestaan van al die om geloofswil vervolgden uit die tijd. Bernardo Occhino wordt beschouwd als de belangrijkste gestalte uit de Italiaanse reformatie.’
En dan volgt in een paginalang verslag de neerslag van haar onderzoekingen – zoals ze ook in haar roman Huurders en onderhuurders (1971) het voorbereidende zoekwerk beschrijft van haar personage Antonia Graving naar de eredienst van Bacchus, dat in die roman resulteert in de roman Schandaal in Rome, die alleen één keer met name genoemd wordt.
Over schrijven heeft ze het ook:
‘Schrijven betekent voor mij altijd opnieuw proberen de mens weer te geven in de functie waartoe hij geroepen is: levend, dat wil zeggen, vormend, zingevend, creatief.
Een van de redenen waarom ik mij vaak en graag in historische stof verdiep: ik heb nooit het gevoel dat deze dingen zo heel lang geleden gebeurd zijn, of dat er sindsdien zo erg veel veranderd is, onze grotere menselijke ervaring ten spijt. Onder wisselende omstandigheden, verschillende belichting, andere namen, wordt de mens toch altijd en overal geconfronteerd met het probleem waar het sinds Adam uiteindelijk om gaat: als homo sapiens te zijn of niet te zijn.’
Het is 1952. Hella Haasse is 34 en alleen haar romans Oeroeg, Het woud der verwachting, De verborgen bron en De scharlaken stad zijn er dan al – en natuurlijk haar gedichten en cabaretteksten.
Haar hele leven lang blijft ze die kijk op mens en tijd trouw. Het schrijven over schrijven zal een thema blijven, zowel in haar romans en verhalen als in haar beschouwende werk, waarin ze niet onder doet voor bijvoorbeeld Virginia Woolf.
Dat Hella Haasse en aimabel mens was, wordt door velen bevestigd. Dat betekent niet dat ze de geschiedenis en de mensheid naar de mond schreef. Ze kon als dat moest heel scherp zijn, ook in het (ver)oordelen.
Een van de redenen om op reis te gaan, was voor Hella Haasse de werkelijkheid toetsen aan langgekoesterde beelden. Als die werkelijkheid tegenviel, schroomde ze niet dat onomwonden op te schrijven:
‘Wanneer je je een beeld van Rome gevormd hebt, afgaande op gegevens van historie en kunstgeschiedenis, nader je de Eeuwige Stad met een zekere eerbied en in de verwachting na als het ware één groot monument van cultuur binnen te gaan. De werkelijkheid is anders. (…) Je komt tot de ontdekking dat het Rome van de baedeker en van de kunstgeschiedenis niet bestaat. Dat is een fata morgana, een schijnstad, die alleen kunstmatig gehandhaafd wordt naast het Rome van 1952. Nergens in Italië beseft men zo goed als in Rome, dat de antieke Latijnse wereld en ook de in Italië tot rijping gekomen renaissancewereld even onherroepelijk verdwenen zijn als Atlantis’,
klinkt nog mild als je het vergelijkt met de alinea die daar direct op volgt:
‘Toen ik de Sint Pieter binnen ging, kreeg ik de gewaarwording in een reusachtige rijkversierde holle vorm, een lege schrijn te zijn. Die barokke pracht en praal leeft niet meer, die stenen draperieën, gedraaide zuilen, zwellende, bollende, vergulde en bontgekleurde vormen corresponderen niet meer met het bestaansbewustzijn buiten de Bronzen Deuren.
Ik wil hier vanzelfsprekend buiten beschouwing laten de redenen die voor rooms-katholieken deze plek tot het middelpunt van de wereld maken. Maar dat doet niets af aan de pompeuze lelijkheid van de basiliek.’
Klein reismozaïek : Italiaanse impressies
Hella S. Haasse
Amsterdam : Querido, 2012
ISBN 978-90-214-4305-8
Deze recensie verscheen oorspronkelijk op De Contrabas.
Leave a Reply