En weer laat A.H.J. Dautzenberg zich van een onvermoede kant zien, al is poëzie voor hem geen onbekend terrein. Hij liet het personage Marcel Meulenberg in Extra tijd debuteren met de bundel windkracht nacht (die werd meegeleverd met de roman), publiceerde twee bundels met visuele poëzie (over snooker en over tinnitus) en was stadsdichter van Tilburg tot hij zich genoodzaakt voelde op te stappen omdat de gemeenteraad onvoldoende financiële middelen beschikbaar stelde voor zijn opvolger (uit eigen middelen betaalde hij de kunstenaars die zijn stadsgedichten van beeld en muziek voorzagen).
Een wandeling in Mei is de wandeling van Gulpen naar klooster Hoogcruts – een wandeling die A.H.J. Dautzenberg als artist in residence van het festival Wanderlöss uitzette – in woorden gevangen. Woorden die getuigen van een gedegen kennis van flora en fauna. Woorden die ook verwijzen naar Mei van Herman Gorter, al heeft het geen zin om in de tekst naar overeenkomsten en verschillen te zoeken, want Een wandeling in Mei is uiteindelijk toch op een andere leest geschoeid dan Mei.
De wandelaar in Een wandeling in Mei gaat helemaal op in het landschap, de planten, de dieren en de artefacten die hij onderweg aantreft. A.H.J. Dautzenberg observeert, beschrijft, somt op, vergelijkt, associeert… (en trakteert zijn lezers op een paar pagina’s met alleen maar leestekens, wat tegelijk vervreemdend werkt en vertrouwd voelt).
Alleen aan het begin en aan het eind dringt de bewoonde wereld zich op en is de wandelaar zich bewust van het feit dat hij wandelt.
De lezer waant zich onderweg. Een passage uit het derde van de zeven delen die het gedicht telt:
‘De meikever die neerdaalt op een afrasterpaal –
de antennes proberen contact te maken met
wie zal het ooit weten
Het denken aan de viltige hertshoornvaren
van oma.
Het snoepwinkeltje dat ook heel veel
sigaren verkoopt.
De tuin met de zure miemelen, ’t kleurrijke
deurgordijn.
De begrafenis, de koffietafel, het ruimen
van het graf – Chronos die het weer wint
van Kairos…
Het opbeurende gezang van het glanskopje.
Het vlechtrelict in de meidoornhaag
dat ooit dienstdeed
als schrikdraad.
Het volgen van de slagschaduw
in het droogdal…
De sporen in de wegen die verhalen vertellen
die vrijwel niemand meer kan verstaan.
Het hakhout van de haagbeuk dat puilt
uit het pruikerig talud – akelige heksenhanden
die de weg vrijmaken om eindelijk uit
het zoete verleden te kunnen
verrijzen.
De ontnuchterende gedachte dat heksen
altijd vrouwen zijn – met borsten
en een bips.
De weldadige strelingen van de lentezon.
De donkerbruine koeien in de verre verte
die liggen te luieren in het gras.
De gezwollen meeldraden van de stinkende
gouwe die smeken om besnuffeld te worden –
de felgele kroonbladeren werken gewillig mee
en kantelen hun bekken.
Het ruig klokje en de bloemen die popelen
om zich eindelijk te kunnen openen
om hun prachtige paarse tooi te tonen.’
Net als bij de stadsgedichten liet A.H. J. Dautzenberg het niet bij alleen zijn woorden. Samen met Rob Moonen maakte hij een sonische expeditie.
A.H.J. Dautzenberg
Amsterdam : Pluim, 2021
ISBN 978-94-932-5614-9
Leave a Reply