Drie vrouwelijke dichters van verschillende leeftijd die allemaal een bundel schreven waarvoor je een beetje moeite mag doen. Zo introduceerde hoofdredacteur Myrte Leffring de drie gasten die op 17 oktober 2021 de presentatie van het najaarsnummer van Awater opluisterden: Yentl van Stokkum (1991, Ik zeg Emily), Liesbeth Lagemaat (1962, Vissenschild) en Eva Gerlach (1948, Oog). Myrte Leffring: ‘Ik vind dat je sowieso moeite moet willen doen voor een bundel. En als je dat doet, dan treedt er een soort roes op.’
Yentl van Stokkum
Het ging ‘mis’ toen ze op haar tiende De geheime tuin las, waarin de moors een belangrijke rol speelden. Vervolgens las ze toen ze zeventien was Wuthering Heights, en dacht: dit is raar… Daar is haar fascinatie voor de negentiende-eeuwse Britse literatuur begonnen.
Toen Yentl van Stokkum toegelaten werd tot talentontwikkelingstraject Slow Writing Lab van het Nederlands Letterenfonds en een onderwerp moest kiezen, was ze er snel uit. Maar het onderwerp was te breed: van “negentiende-eeuwse schrijfsters” stapte ze over op Emily Brontë, want ze wilde zich tot één iemand verhouden. Het had misschien ook een ander kunnen zijn, want alle vrouwen die toen tegen de mores in besloten onder pseudoniem te schrijven, verdienen respect. Dat Emily Brontë onsympathiek durfde te zijn, en geen sociaal wenselijk gedrag vertoonde, sprak in haar voordeel.
Haar fascinatie resulteerde in Ik zeg Emily, een bundel ‘tussen poëzie en een spookverhaal’. Yentl van Stokkum: ‘Dat is iets dat je dan roept.’
Zelf in het gedicht belanden – ‘dat is mijn lievelingsplek om te zijn’, of althans in een roes terechtkomen, dat is waar Yentl van Stokkum naar streeft, maar dat betekent niet dat alles dat ze in het moment schrijft ook mag blijven staan. ‘Daarna moet je een andere kant van jezelf als schrijver aanzetten en je afvragen: “waarom staat dat woord daar?”
Daarbij is ze zich zeer bewust van het feit dat het – net zoals bij theater: Yentl van Stokkum schrijf ook toneel – om taal gaat die uitgesproken moet worden. Om taal die moet gaan klinken. Dat, en het feit dat je een effect wilt bereiken bij het publiek, telt. Maar daar waar ze als ze een theatertekst schrijft vaak dienstbaar is aan een regisseur en een gezelschap, kon ze nu meer uitproberen omdat het een autonoom werk is. ‘Ik kon spijbelen van mijn toneelschrijfwerk.’
In het nieuwe nummer van Awater interviewt debutant Yentl van Stokkum haar voorbeeld Alfred Schaffer. Het lezen van zijn bundel Mens Dier Ding opende haar de ogen: ‘Ik dacht: dit kan ook. Je kunt dus ook kijken of je er een soort personage door een gedicht kan zwerven en op die manier zoeken naar een bepaald soort samenhang tussen gedichten. Zodat niet elk gedicht een losstaand ding is.
Wat voor Mens Dier Ding geldt, geldt ook voor Ik zeg Emily.
In het werk van Yentl van Stokkum is intertekstualiteit een belangrijk aspect. ‘Intertekstualiteit is samenhang. Is doorklinken. Bij intertekstualiteit gaat het om dingen die zich tot elkaar verhouden. Ik ben gewoon dol op dingen die zich tot elkaar verhouden. Het ontroert me als dingen niet op zichzelf staan maar een relatie met iets anders aangaan.’
Liesbeth Lagemaat
‘Het kan me geen bal schelen of iemand het mooi vindt of niet wat ik maak. Mijn volgende werk is al af. Dat komt in 2022 uit. Het is 135 pagina’s puur tekst, ook weer een episch gedicht. Het is beter, omdat de compositie beter is, er komen meer stemmen in voor.’ Dankzij de Grote Poëzieprijs die ze voor Vissenschild, haar zevende bundel, kreeg, kan Liesbeth Lagemaat – Martyn F. Overweel verstripte voor Awater haar gedicht ‘Toch tikt alles kloksgewijs door’ – nog onafhankelijker opereren dan ze voorheen al deed. ‘Als je een autonoom mens wilt zijn en zelfstandig in het leven wilt staan, dan kun je je nooit, maar dan ook nooit iets aantrekken van een ander. Het is leuk als iemand ergens hetzelfde over denkt als jij, maar het is net zo leuk om met iemand een robbertje te vechten natuurlijk. Probeer me maar te overtuigen.’
Met zachte hand voert hoofdredacteur Myrte Leffring Liesbeth Lagemaat terug naar het ontstaan van Vissenschild. Ze wil weten hoe ze op het verhaal van het meisje Elpis kwam, dat onteerd wordt door Allesman/Nietsman. Liesbeth Lagemaat: ‘Lang lang geleden, in een land hier ver vandaag, toen er nog geen corona was…’, haalden berichten over verkrachte en vervolgens vermoorde meisjes en vrouwen nogal eens het nieuws. In die tijd kwam Liesbeth Lagemaat regelmatig in het Louis Hartlooper Complex, waar Anne Faber in de horeca werkte.
Liesbeth Lagemaat had het idee dat ze iets moest met de tsunami van berichten over de verdwijning en dood van Anne Faber en al googelend stuitte ze op de middeleeuwse volkslegende van de Fiere Margriet. ‘Of het zo moest zijn of niet, maar die Fiere Margriet is herbergierster en wordt verkracht en vermoord, en de vissen tillen uit compassie haar dode lichaam op en zo wordt ze stroomopwaarts de stad Leuven ingedragen. Dat verhaaltje is in één A4-tje verteld, ik heb er in Vissenschild nog een hele hoop omheen verzonnen en personages aan toegevoegd.’
Liesbeth Lagemaat hoefde zich tijdens het schrijven van Vissenschild niet eenzaam te voelen: ‘Als ik schrijf, is het een film of een toneelstuk in mijn eigen hoofd. Ik speel in mijn hoofd en in mijn hart al die mensen, die allemaal een eigen stem en een eigen karakter hebben. Ik weet dan ook hoe ze ruiken, hoe ze bewegen, hoe hun stem klinkt. Ik heb er dan een hele familie bij me.’
Eva Gerlach
Na de expressieve Liesbeth Lagemaat betreedt de terughoudende Eva Gerlach – haar pseudoniem ontleende ze aan een verhuisbedrijf: ‘een dichter is een verhuizer van betekenissen, en Eva heeft gezorgd voor onze verhuizing uit het paradijs’ – het podium. Van haar staat nieuw werk in het laatste nummer van Awater.
Uitleggen hoe zij precies te werk gaat, valt Eva Gerlach niet mee. Anders dan Myrte Leffring suggereert is dichten voor haar niet het aanbrengen van structuur. Eva Gerlach: ‘Ik heb eerder het gevoel dat ik chaos maak, en dat ik daardoor dichter bij de werkelijkheid kom.’ In die ‘chaos’ komt er iets naar haar toe, in de vorm van een zin of een thema. ‘Maar ik weet niet precies hoe dat in elkaar zit, en ook niet hoe ik dat moet zeggen.’
Ondertussen weet Eva Gerlach heel goed waar zij mee bezig is: ‘Je kunt op ieder moment aan het werk.’ Zelfs als er van alles in en om haar heen gebeurt en het niet meevalt om dat met pen op papier vast te leggen, dan nog is de dichter in haar hard aan het werk.
Over de bundel die ze volgens plan volgend jaar oktober gaat inleveren kan Eva Gerlach nog niets concreets zeggen. Er zijn al twaalf gedichten geschreven, maar ‘ik weet nog niet helemaal niet waar de bundel over zal gaan. Het komt zoals het komt, dat is juist het leuke. De gedichten staan nog niet in een verband, dat komt later.’
Hoe ingetogen Eva Gerlach ook mag klinken: hier is een dichter aan het woord, die weet hoe het werkt en vol vertrouwen aan haar oeuvre bouwt.
Na het gesprek met Eva Gerlach maakt Myrte Leffring plaats voor Thomas Möhlmann die vanwege het verschijnen van Een mogelijk begin van veel. 29 dichters aan het werk in gesprek ging met Hester van Hasselt en Bianca Sistermans, respectievelijk verantwoordelijk voor de tekst en de foto’s in dat boek.
Het najaarsnummer
Behalve het interview van Yentl van Stokkum met Alfred Schaffer, nieuwe werk van Eva Gerlach, een verstript gedicht van Liesbeth Lagemaat en een voorpublicatie uit Een mogelijk begin van veel. 29 dichters aan het werk besteedt Awater ook aandacht aan moderne Friese poëzie, het poëzieonderwijs, het overlijden van K. Schippers en Remco Ekkers, het werk van Gonca Özmen en het oeuvre van Joseph Brodsky. En natuurlijk bevat het nummer veel recensies en columns van Maureen Ghazal en Dichter des Vaderlands Lieke Marsman.
Leave a Reply