Als je geciteerd wordt, tel je in de weten- schap mee. In de literatuur ligt dat anders, al kan intertekstualiteit gezien worden als eerbetoon. Wat de ene schrijver schreef, wordt door een ander zo op waarde geschat dat hij het incorporeert in zijn eigen werk. Vaak zitten zulke hommages zo goed verscholen in de tekst dat het alleen een goede, dat wil zeggen: belezen, verstaander opvalt.
Wim Opbrouck en Michiel Cox maakten het mij de afgelopen week makkelijk. Beiden verwijzen in hun meest recente verhalen – bij Wim Opbrouck is dat de novelle Hij wist het niet meer en bij Michiel Cox de roman Herinneringen aan het levenloze – naar de poëzie van Peter Verhelst. Wim Opbrouck doet dat iets concreter dan Michiel Cox, maar toch.
Hij wist het niet meer gaat over een acteur die tijdens de première van een toneelstuk zijn tekst kwijt raakt. Een van de gedachten die bij Willem de Wachter, de protagonist die dat overkomt, betreft – niet geheel toevallig, want een van de rekwistieten is een dure vulpen – is de bekentenis dat hij bij de aanschaf van een vulpen nooit over één nacht ijs gaat. Met een pen die in de smaak valt, moet geschreven worden:
‘Willem weet niet waarom, maar hij schrift dan altijd dezelfde zin: Nooit komt een eind aan ons verlangen. Het is een regel uit het werk van zijn vriend en schrijver Peter.’
Die Peter, dat zou Peter Verhelst kunnen zijn. Dacht ik tijdens het lezen.
Het was Peter Verhelst. De regel komt uit het gedicht Whale Spotting:
Het heeft altijd gewild, het willen.
Kelpstengels en zwevende mantaroggen, scherp koraal,
pijn stolt tot nekgewricht. Massiever dan wijzelf
staat het willen in ons verankerd. Ons hoofd
een lichtgevende anemoon. Op een nacht
zal het uit ons opspuiten. Het diepe smeulen ervan.
De vlam. De wilde orchidee ervan. Niet te temmen verlangen.
Kelpstengels op de rotsen, van de vezels slaan we touw.
Het poreuze lila van de ochtend. Een vrucht die je met je tanden schilt.
Sta je schrap tegen de wind in een naam te schrijven met je tong.
Sta je van een oranje orchidee de stamper van de meeldraden
te zuigen. In het zuigen verzonken.
De zee en haar dieptes.
We zuigen de ziel uit ons lijf. Het sap van de sinaasappel.
Het flakkerende vuur in het zand.
Nooit komt een eind aan het verlangen.
We staan met het hoofd in de nek te kijken in de zon.
De gil van de roerloos hangende meeuw van de gil van een kind.
Die ene gil waarin de zon zo trillend, waarin de walvis
zo zwart uit het diepe duister van de zee, dat ene ogenblik
waarin de zon zo blikkert, dat hij de walvis opslokt.
Niet wat oprees, zelfs niet de blinde vlek van de walvis,
maar dat we hierheen gekomen zijn om deel uit te maken
van dat wonder
van niets
dat we zijn.
Het gat van mij,
roetzwart
rond de walviszwarte vorm van jou.
Nooit komt een eind aan ons verlangen.
Dat ik vervolgens dreigde te verdwalen te midden van de walvissen die Peter Verhelst en Wim Opbrouck ten tonele voeren (Wim Opbrouck maakte recent de voorstelling Ik ben de walvis, waarvan het boek Het lied van de bultrug, met prachtige prenten van Bruno Vergauwen, het libretto is; in 2010 maakte Peter Verhelst de performance Aankomst van de walvissen) doet nu niet ter zake. Het gaat om Peter Verhelst die ik daags nadat ik hem bij Wim Opbrouck aantrof dus nog een keer tegenkwam.
In Herinneringen aan het levenloze richt een van de vertellers – Michiel Cox laat afwisselend een toneelstudent die worstelt met zijn afstudeervoorstelling en een vrouw die al tien jaar dood op haar bed ligt aan het woord – het huis dat hij net met zijn vriendin betrokken heeft. Bijna alles is uitgepakt, er resten alleen nog een paar boekendozen.
‘En hier, de dichtbundel Alaska van Peter Verhelst. Ik zag hem liggen op de Boekenbeurs en weet nog hoe verwonderd ik was: enkel als het warm genoeg is, verschijnen woorden op het omslag.’
Of het waar is wat Michiel Cox schrijft, kan ik niet controleren. Op het omslag van het exemplaar dat hier in de kast staat, staan woorden, zinnen eigenlijk. Maar ik weet niet of ze er ook niet hebben gestaan, en ook niet of ze straks als het kouder wordt weer zullen verdwijnen.
Wat doet het er toe: net als de toneelstudent in Herinneringen aan het levenloze ben ik inmiddels ‘betoverd door die vreemde, vloeiende zinnen’.
Peter Verhelst leest Whale Spotting (in het kader van de tentoonstelling out of the box in de Sint-Baafs Kathedraal Gent):
Leave a Reply