Daar is ie weer, dacht ik toen ik in de prachtige roman Rombo van Esther Kinsky de ark van Noach tegenkwam:
‘Meer dan een eeuw bood de mijn werk, gevaarlijk geploeter in de mijngangen naar de teerachtige vindplaatsen, de tussen dolomitische kalksteenlagen geperste zwarte lagen oliehoudende leisteen, waaruit de taaie, vooruitgang belovende materie werd gewonnen, bitumen of asfalt. Aardpek, zoals de Bijbelse naam luidt, de stof waaraan het succes van de ark van Noach te danken is […].’
(vertaling: Josephine Rijnaarts)
Die ark neemt een behoorlijk prominente plek in in de bundel Het drogsyndicaat van Mischa Andriessen.
Met het oog op een gesprek dat ik volgende week met hem ga voeren, herlees ik zijn oeuvre – vijf poëziebundels: Uitzien met D, Huisverraad, Dwalmgasten, Winterlaken en Het drogsyndicaat, en de verhalenbundel Probeer de hemel mijn huis te maken, die de directe aanleiding voor het gesprek is. Inmiddels ben ik toe aan Het drogsyndicaat, zijn meest recente bundel, waarin een zondvloed niet alleen de schepping bedreigt, maar ook de verhoudingen in het gezin van Noach nog meer op scherp zet.
Het drogsyndicaat is alles behalve een hervertelling van het verhaal uit het Bijbelboek Genesis. Misschien dat ik daarom halverwege de behoefte voelde het oorspronkelijke verhaal er nog maar eens bij te pakken. Al pakte ik er niet zomaar een Bijbel bij, maar De Bijbel voor ongelovigen van Guus Kuijer. Guus Kuijer zet de verhalen uit de Bijbel naar zijn hand, maar voor wie nog een beetje Bijbelvast is, is de Bijbelse bron te herkennen:
‘ “Goed,” zei Noach. “Mijn zoon Cham bouwt de boot. Hij moet worden gemaakt van pijnbomenhout. Maak er verschillende ruimten in, en bestrijk hem vanbinnen en vanbuiten met pek. Maak hem driehonderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog. Je moet er een lichtopening in aanbrengen en aan de bovenkant één el openlaten. De ingang moet je aan de zijkant maken. De boot moet een benedenverdieping krijgen en daarboven nog twee verdiepingen.”
“Dat is geen boot meer,” zei ik [zoon Cham, lw]. “Dat is een heuse ark.”
“Zo is het,” zei Noach. Hij kwam overeind. “Kom, laten we beginnen.” ’
Noach dicht zichzelf in deze versie van het verhaal wellicht iets te veel macht toe, want was het niet God die Noach een opdracht gaf? In de NBV21 formuleert God die opdracht als volgt:
‘Maak jij nu een ark van pijnboomhout. Maak er verschillende ruimten in, en bestrijk hem vanbinnen en vanbuiten met pek. Maak hem driehonderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog. Je moet er een lichtopening in aanbrengen en aan de bovenkant één el openlaten; de ingang moet je in de zijkant maken. De ark moet een benedenverdieping krijgen en daarboven nog twee verdiepingen.’
Zo getrouw volgt Guus Kuijer zijn bron.
In Bijbel in gewone taal is de (aard)pek verdwenen:
‘Verder zei God tegen Noach: “Jij moet een boot maken. Het moeten een houten boot zijn met verschillende ruimtes. Je moet hem van binnen en van buiten waterdicht maken. De boot moet 15o meter lang worden, 25 meter breed en 15 meter hoog. Hij moet drie verdiepingen hebben. Er moet een raam in de boot zitten, en een deur in de zijkant. Je moet een halve meter openlaten tussen het dak en de zijspanten.’
Over het bouwen van de ark heeft Mischa Andriessen het in Het drogsyndicaat niet. Maar er is wel sprake van ‘het met pek gedichte hout’.
Dankzij Esther Kinsky weten we waar Noach en de zijnen hun (aard)pek hadden kunnen halen. Haar roman ‘speelt’ in de Italiaanse regio Friuli die in 1976 tot twee keer toe getroffen werd door een zware aardbeving. Esther Kinsky laat zeven dorpsbewoners aan het woord en wisselt hun getuigenissen – over wat er gebeurde, maar ook over de nasleep van de aardbevingen – af met teksten waaruit de verbondenheid blijkt van de bewoners met hun omgeving, de natuur en het (im)materiële erfgoed. Wondermooi geschreven en minstens even prachtig vertaald door Josephine Rijnaarts
Leave a Reply