‘Vader stencilde “Negerschap” in veelvoud.’
Met deze zin opent de nieuwe roman Last van Ellen Ombre. Lot staat op het punt naar Nederland te verhuizen en heeft als afscheid het declameren van het gedicht ‘Negerschap’ van Eugène W. Rellum voorbereid. Een idee van haar vader, dat bij haar moeder niet in goede aarde valt:
‘ “Jij met dat eeuwige negerdomding. En dan dit bombastisch gedicht! Je vergeet dat je met een kind van doen hebt.” Zelf had ze niets bedacht om mijn laatste schooldag te markeren. Ze had het te druk gehad met “inpakken en wegwezen”, onder het mom van tropenverlof.’
Natuurlijk weet Ellen Ombre dat het niet vanzelfsprekend meer is om een/het n-woord te gebruiken, maar voor haar ligt dat anders. Twee jaar geleden zei ze daar het volgende over in een interview met Angela Wals in de Volkskrant:
‘Het woord “neger” is beladen, toch gebruik ik het zonder schroom, beïnvloed door een vers uit mijn kinderjaren. Een gedicht van Eugène Rellum dat mijn vader me als jong kind leerde, bleef in mijn geheugen gegrift: “Negerschap is als bloeiende vanille, hoog in de bomen van het bos, in wijde omtrek, laat de geur niemand los (…)”.
De lezer hoeft de tekst van het gedicht niet te googelen, want even later draagt Lot het daadwerkelijk voor:
Negerschap is als bloeiende vanille
hoog in de bomen van het bos;
in wijde omtrek
laat de geur niemand los,
hij dwingt een ieder
om naar hem
omhoog te kijken;
mij wikkelt het
in geur’ge, warme dekens,
mij smaakt het beter
dan ’t lekkerste gourmet-banket;
’t is mij een bron van trots:
mijn vlag, mijn vuist,
mijn zon.
Ik kende de dichter en het gedicht niet.
Over Eugène Rellum vind ik op Wikipedia (ik weet het: opvoeren van Wikipedia al enige bron is eigenlijk not done) dit nogal lovende lemma:
Eugène Willem Eduard Rellum (Paramaribo, 10 februari 1896 – Amsterdam, 29 juli 1989) was een Surinaams dichter.
Hij was als landmeter, eerst werkzaam in Indonesië, later in Suriname. Nog later werkte hij als dansleraar in Amsterdam. Hij debuteerde met Moesoedé (Ochtendkrieken, 1960), de eerste in Suriname verschenen bundel in het Sranan. Zijn latere bundels zijn in Sranan en Nederlands: Kren/Klim (1961), Faja lobi (Vurige liefde, 1975), Gedichten (1973), met uitzondering van Oembra foe Sranan (Schaduw van Suriname, 1973) die weer geheel in het Sranan was.
Zijn poëzie wordt gekenmerkt door een sterk verwachtingsvolle toon. Ze is nationalistisch maar langs niet-nadrukkelijke weg. De observator is een peinzende die er soms blijk van geeft zijn inspiratie te vinden in het christendom. Niet alle gedichten zijn van gelijke kwaliteit, maar een aantal is gaaf.
Het is gebaseerd op wat Michiel van Kempen in Surinaamse schrijvers en dichters over Rellum schrijft (Dat Rellum dansleraar was in Amsterdam vermeldt Van Kempen niet.)
Leave a Reply