Oké, ik zou hem waarschijnlijk toch niet gevonden hebben. Want: zelfs met plattegrond vond ik Maria Callas en Max Ernst niet – maar Liliane Evain, née Hillesum (1927-2022) per ongeluk dan weer wel, de achternicht van Etty, die in het register van Etty Hillesum: het verhaal van haar leven van Judith Koelemeijer welgeteld één keer voorkomt).
Maar dat uitgerekend Georges Perec op die plattegrond – van Cimetière du Père-Lachaise – ontbreekt… Georges Perec: de man die bij leven zoveel plaatsen bedrieglijk eenvoudig uitputtend beschreven heeft.
Dat hij daar ligt – althans: dat zijn urn is bijgezet in het columbarium (de duiventil) – las ik op de voorlaatste bladzijde van Le Paris de Georges Perec: la ville mode d’emploi van Denis Cosnard, een van de vijf boeken van/over Georges Perec die ik de afgelopen week in Parijs kocht.
Zou hij er iets van gevonden hebben dat ‘zijn’ nis nu een ander nummer heeft (382) dan toen in 1982 (8660)?
Georges Perec legde Parijs vast. Dan ging hij ergens zitten en schreef hij op wat hij zag. Lees Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs waarin hij niet de dingen die al zo vaak ‘beschreven, opgesomd, gefotografeerd, verteld of geïnventariseerd’ zijn optekende. Het was zijn bedoeling ‘vooral al het andere te beschrijven: dat wat je gewoonlijk niet opmerkt, wat er niet toe doet: wat er gebeurt wanneer er niets gebeurt, behalve tijd, mensen, auto’s en wolken.’ (vertaling: Kiki Coumans)
Georges Perec begon zelden aan een project zonder dat hij precies geformuleerd had wat hij van plan was. Hij schreef een roman – La disparition / ‘t Manco– waarin de letter e niet een keer voorkomt, en een roman – De wedergekeerden /Les Revenentes – waarin de letter e de enige klinker is (beide knap, kunstig en kreatief vertaald door Guido van de Wiel).
Ook over het pas recent postuum gepubliceerde – overigens onvoltooid gebleven: Georges Perec strandde ongeveer halverwege, maar niet omdat hij dood ging – Lieux had hij duidelijke ideeën. Perec selecteerde twaalf voor hem betekenisvolle plaatsen in Parijs. Het was zijn bedoeling elke plaats elk jaar twee keer te beschrijven: een keer ter plekke en een keer op basis van wat hij zich herinnerde. En dat twaalf jaar lang, waarbij hij er voor zou zorgen dat hij een plaats nooit twee keer in dezelfde maand bezoekt. Het plan was de 12 x 2 x 12 = 288 beschrijvingen in verzegelde enveloppen te bewaren en pas aan het eind van het project te openen en te ordenen.
In Lieux lijkt het in eerste instantie puur om de plaatsen, de lieux (de mémoire), te gaan, maar het eigenlijke onderwerp is (het verstrijken van) de tijd. Via dit langlopende project wilde Georges Perec (de effecten van) het veranderen, het verouderen en het evolueren, van plaatsen, geheugen en het schrijven zelf laten zien.
Net als in het echte Parijs kun je in Lieux – er bestaat ook een digitale versie – eindeloos dwalen.
Meer dan eens kruiste ik de afgelopen week in Parijs het pad van Georges Perec. Op één plek was ik mij daar in het bijzonder van bewust: op de Place Saint-Sulpice in het 6e arrondissement. Daar posteerde Georges Perec zich in 1974 op 18, 19 en 20 oktober in Café de la Marie en de Bar-Tabac, bij de fontein op het plein en op een bankje in de zon met Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs als resultaat. Hij registreert het komen en gaan van mannen, vrouwen, kinderen, auto’s, bussen, hulpdiensten, honden en vogels. Heel af en toe vindt hij ergens iets van. Soms merkt hij een bekende op.
In de veronderstelling dat ik daar mijn verblijf in Parijs in stijl af kan sluiten, bewaarde ik de Place Saint-Sulpice voor de laatste dag. Dat had ik misschien beter niet kunnen doen. Voor de vierde keer in één week stuitte ik op een gesloten front van witte partytenten, waardoor in dit geval meer dan een half plein – inclusief bankjes – aan het zicht onttrokken wordt, de Allée du Révérend Père Michel Riquet volledig verdwenen is en van de Fontaine des Orateurs-Sacré maar een heel klein stukje zichtbaar is.
Verbijsterd nam ik plaats op de op een na onderste trede van de trap van de kerk. Voor de bonte stoet Parijzenaars en andere passanten die daar aan mij voorbij trok, had ik aanvankelijk geen oog. Zo teleurgesteld was ik.
Pas nadat ik enigszins tot rust gekomen ben, zie ik ze.
twee Franciscaner monniken die opgaan in een gesprek, terwijl er één toch in de gaten heeft dat hij bekeken wordt
een vrouw in het blauw houdt een pantalon met split in een klemkleerhanger hoog
de metro spuwt een stroom reizigers uit op de hoek van de Place Saint-Sulpice en de Rue Bonaparte
een vrouw in een grijs-geruite broek met blauwe bodywarmer leunt tegen een paaltje en leest de krant
een vrouw in een lange blauwe regenjas met haar telefoon tegen haar wang staart peinzend naar boven
het terras van het Café de la Mairie zit overvol
een man wandelt in gedachten verzonken voorbij, de handen op de rug
een jonge priester met rugzak en fietshelm maakt zich uit de voeten
een duif maakt een duikvlucht
twee vrouwen proberen zich te oriënteren
een dromerig meisje in het rood-wit van de École alsacienne laat een pluizig hondje uit
twee jonge vrouwen vliegen elkaar hartstochtelijk om de hals
een man checkt zijn mail
de klokken van de Église Saint-Sulpice beginnen te luiden
een schoolklas – jongens min of meer twee aan twee – in gele fluoriserende hesjes steekt het plein over
een oudere heer met een rode gleufhoed haast zich over een overbodig geworden zebrapad
er loopt een elegante vrouw in het zalmroze voorbij, op hoge hakken, met een dik boek van Gallimard in haar rechterhand
een man plakt met buddies een affiche voor een concert op een afrastering
een man op krukken houdt een taxi aan
een man met een zwart geribbeld rolkoffertje rust uit op een paaltje en rookt een sigaret
Deze column stond op 15 oktober in Bazarow Magazine.
Leave a Reply