voor Hedwig
Voor iemand die gemiddeld vier boeken per week leest, zou het een koud kunstje moeten zijn. Een klein oeuvre, bestaande uit vijf dichtbundels (waarvan ik er vier heb) en een roman, lezen met het oog op een interview. Zelfs het feit dat dat gesprek al over een paar dagen plaatsvindt, zou geen probleem moeten zijn. Gewoon stug doorlezen en even alles opzij zetten, zou je zeggen.
Maar het gesprek dat ik ga voeren, is bij voorbaat al beladen. De schrijfster in kwestie is ziek en haar laatste up down date is duidelijk: haar dagen zijn geteld.
Aan het eerste gesprek dat ik ooit met haar voerde, bewaar ik goede herinneringen. Toen, in 2008, nam ik de uitnodiging aan om haar tijdens de presentatie van haar bundel IJzerbijt bij v/h Waanders Boekverkopers (geen familie) te interviewen.
Ik stelde een paar vragen, vragen waarmee ik de dichter alle ruimte wilde geven om het over haar bundel, haar schrijverschap en haar relatie met de taal te hebben. Zo dienstbaar moet een vragensteller zijn tijdens een boekpresentatie, vind ik.
Op de meeste vragen kwamen gedroomde antwoorden. De dichter vloog mijn vragen op haar geheel eigen-wijze wijze aan: onbevangen, onomwonden, scherp en humoristisch zonder zichzelf of haar poëzie te verloochenen. Voor haar gold toen al wat er over keeper Andries Noppert gezegd werd nadat hij na afloop van de wedstrijd Senegal – Nederland de pers te woord stond: nuchter en ontwapenend zeggen hoe het zit.
Het werd een gedenkwaardig gesprek, dat zeker een plaats op mijn shortlist veroverd had als Frénk van der Linden mij voor In de spiegel gevraagd had naar mijn ‘mooiste, pijnlijkste, wonderlijkste en meest leerzame interview’.
Voor herhaling vatbaar dus, en het verschijnen van haar debuutroman Niet mijn lichaam was een mooie aanleiding. Dat dacht ik voordat ik haar up down date ontving. En toen dat bericht kwam, wist ik het zeker: ik wilde Hedwig Selles heel graag nog een keer over haar werk horen praten. Want sinds Jaarringen en IJzerbijt is er veel veranderd.
Dichter bleef ze, maar Hedwig Selles ontdekte ook de prozaschrijver in zichzelf. Na columns voor De Stentor en verhalen (verschenen in Hollands Maandblad) waagde ze zich zelfs aan het schrijven van een roman.
Waarom wilde je een roman schrijven?
‘Omdat ik gewoon wilde weten of ik het kon.’
Het schrijven van een roman vraagt iets heel anders van een schrijver dan het schrijven van gedichten, merkte Hedwig Selles gaandeweg:
‘Een roman schrijven is jezelf langzamerhand het ravijn in duwen. Je hebt een bepaalde fantasie. Daar begin je mee. Dan moet die persoon een broer of een zus hebben. Familie. Een docente. Een turnclubje. Gaan kamperen.
En in al die dingen die diegene doet moet je op de een of andere manier het interne conflict duidelijk zien te maken.’
Vervolgens maakte ze het zichzelf niet makkelijk, want Niet mijn lichaam is een roman die het niet puur van de plot hoeft te hebben. Carlotta, haar hoofdpersoon, is vooral een hunkerende en zoekende ziel.
‘Dat is ook wel een beetje het thema van het boek. Mensen zijn altijd op zoek naar het verhaal van hun bestaan. Levens worden opgetuigd met verhalen. Zonder verhaal heb je geen bestaan. Vroeger gaf het christendom ons leven betekenis. Nu het geloof steeds minder bepalend is, moet je er zelf betekenis in aanbrengen.
En dus kun je conventioneel met de massa meegaan, dus: anderhalf inkomen, anderhalve hypotheek, zwemles, vakantie, en dat is het dan; dan ben je gelukkig. Maar als je je echt kritisch verhoudt tot de dingen en denkt: op welk niveau leef ik echt…
Het conflict van mijn hoofdpersoon is dat ze continue op zoek is naar het verhaal van haar leven. En daar komt ze niet achter.’
Tijdens het schrijven zat de dichter de prozaïst regelmatig in de weg:
‘Ik had de neiging om elke keer toch iets te dichterlijk te zijn. Dus het was een kwestie van: kill your darlings. Schrappen. Schrappen. Schrappen.’
Wat overbleef: dichterlijk proza. Woorden en zinnen die uit de lucht geplukt lijken, maar ondertussen blijk geven van een grote belezenheid en brede culturele kennis. Haar proza is net zo eigen-zinnig als Hedwig Selles eigen-wijs was en is.
Ik moest tijdens het lezen van Niet mijn lichaam denken aan recente romans van Kjersti Annesdatter Skomsvold en Mona Høvring, waarin stemming, toon en taal ook belangrijker zijn dan het plot.
Carlotta, de vrouw die in Niet mijn lichaam op zoek is naar het verhaal van haar leven, deelt dat lot met Peter Venn uit Heden ik, morgen gij, en ze zou zomaar familie kunnen zijn van de naar adem snakkende Ella en de ongrijpbare, impulsieve Martha, de zusjes in Omdat Venus op de dag dat ik werd geboren een alpenviooltje passeerde.
Hedwig Selles zelf heeft wel iets van Delphine Lecompte. Net als de Vlaamse dichter/schrijver heeft ze het hart op de tong. Nog altijd. In het gesprek dat ik in het UMCG met haar voer is ze het meest uitgesproken over de literaire kritiek:
‘Literaire recensies verschijnen bijna niet meer. Je moet als schrijver tegenwoordig een goed cv hebben om nog in toonaangevende bladen gerecenseerd te worden. Ik had me daar zo op verheugd. En ik weet wel: het kan nog twee, drie maanden nadruppelen, maar die tijd heb ik niet meer.
‘Ik wil nog heel graag over mijn boek vertellen. Ik heb dat zo nodig om in leven te blijven. Dan ben ik gelukkig. Pas daarna kunnen de luikjes dicht.’
In een van haar bundels vond ik tijdens het herlezen een citaat dat ik jaren geleden, ik denk in de aanloop naar het interview over IJzerbijt, optekende:
‘Ik leef in de idee dat ik met mijn poëzie voor mezelf het tekort kan dichten die dit bestaan oplevert. Ik kan niet Niet schrijven, het is als jeuk, je begint te krabben maar kunt niet meer stoppen ook al is de jeuk verdwenen. Ook al doet het soms pijn.’
Hedwigs roman Niet mijn lichaam is de overtreffende trap van dat streven.
Leave a Reply