De afgelopen dagen dwaalde ik door Spijkenisse. Nee, niet letterlijk, maar in een verhaal. Ik herlas Ontbranden, de tweede roman van Walter Dornstedt, met de website van het Streekarchief Voorne-Putten en Google Streetview bij de hand. Zo doelgericht op zoek naar een plaatje bij een ‘praatje’ – ik vlooide de roman door op letterlijke verwijzingen naar locaties in Spijkenisse, de stad waar het verhaal zich afspeelt – ben ik nooit als ik fictie lees. Dat een roman zich ergens afspeelt, is onvermijdelijk, maar dat een locatie een doorslaggevende rol speelt, komt maar zelden voor.
In Ontbranden keert Guus Mahler terug naar Spijkenisse om zijn ouderlijk huis leeg te ruimen. Drie dagen heeft hij daarvoor gereserveerd. Daarna vliegt hij weer terug naar de Verenigde Staten, waar hij naam gemaakt heeft als ontwerper van computergames.
Eenmaal is Spijkenisse, kan hij zich er nauwelijks toe zetten om de laatste sporen van bewoning uit te wissen. In plaats daarvan haalt hij, fietsend en wandelend langs voor hem betekenisvolle locaties, herinneringen op aan zijn jeugd.
Aanvankelijk dacht ik dat Guus Mahler op de vlucht sloeg. Dat hij wegliep voor zijn verantwoordelijkheden. En dat zijn routes willekeurig waren. Dat is niet zo en daar kwam ik achter toen ik de locaties die in de roman met name genoemd worden één voor één langsliep.
Guus Mahler cirkelt als het ware om een hete brij – of eigenlijk een open plek – heen. En die hete brij staat volgens mij voor een fundamenteel gemis. Hoe stoer hij zich ook voordoet en hoe geslaagd hij in zijn professionele leven ook mag zijn: het ontbreekt hem aan een plek waar hij letterlijk, maar vooral figuurlijk thuis kan komen.
Het is dus niet in het kader van citymarketing dat Walter Dornstedt in zijn roman Ontbranden zoveel concrete locaties noemt. Die gedachte zou ook bij lezers op kunnen komen, want ‘deze roman kwam tot stand met steun van de Gemeente Nissewaard’.
Of Walter Dornstedt – die in 2021 debuteerde met YMCA en in Spijkenisse geboren en getogen is, en er nog steeds woont – in het kader van die citymarketing een specifieke opdracht meekreeg, weet ik niet. Maar ik kan me eigenlijk niet voorstellen.
Zo gaat dat in andere steden die de literatuur inzetten om de stad te promoten ook niet. En niet voor niets niet: schrijvers zijn kunstenaars en kunstenaars gedijen vooral goed als ze op de vleugels van de verbeelding hun werk kunnen doen. Dat ze een stad die haar portemonnee trekt iets verschuldigd zijn, daarvan zijn ze zich vast wel bewust. Er is – voor zover ik dat na kan gaan, nou misschien op een enkele uitzondering na – geen schrijver die het in zijn hoofd haalde om zich niet aan een al dan niet nadrukkelijk geformuleerde opdracht te houden. Geen schrijver ook die zich in zijn vrijheid van schrijven aangetast voelde.
Citymarketing kan de literatuur een dienst bewijzen. Met het geld dat schrijvers van hun opdrachtgevers krijgen, kopen ze tijd. Tijd om in alle of in relatieve rust te werken. In die zin is dat geld te vergelijken met een beurs van het Letterenfonds of het prijzengeld verbonden aan een literaire prijs.
Als het goed is, diept de cityschrijver (hoe noem je zo’n schrijver eigenlijk: stadsdichter klinkt inmiddels heel vertrouwd, maar stadsschrijver?) uit het heden of verleden (en soms zelfs uit de toekomst, lees Weerwater van Renate Dorrestein over het milde lot dat Almere treft, terwijl de wereld vergaat) een vergeten verhaal op (lees binnenkort Cassandra van Niña Weijers, over een Almeerse cold case of Jaap Robben die al voordat hij zijn roman Schemerleven schreef als stadsdichter van Nijmegen over hetzelfde onderwerp onder dezelfde titel een gedicht schreef over overleden kinderen die om welke reden dan ook geen begrafenis kregen) of laat hij zich inspireren door de indruk die de stad op hem maakt, waarna hij aan de slag gaat zoals hij altijd aan de slag gaat (Nijmegen speelt een prominente rol in het oeuvre van Thomas Verbogt, het recent verschenen Maak het mooi is in zekere zin binnen dat oeuvre en die thematiek zijn opus magnum) want dat kan ook. Maar een stad kan natuurlijk ook onnadrukkelijk de hoofdrol spelen in een roman of verhaal, of een zo vanzelfsprekende dat het ook niet opvalt.
Heeft de lezer er een boodschap aan dat een boek er gekomen is dankzij een financiële bijdrage van deze of gene stad? Vast niet, behalve dan misschien lezers die de stad in kwestie goed kennen. Voor de meeste lezers zal het vooral de naam van de schrijver zijn die maakt dat zijn roman de aandacht trekt. En daar rekent de stad natuurlijk op. Zij lijft bij voorkeur bekende schrijvers in om zichzelf te verkopen. Om de (culturele) potentie op de kaart te zetten, te vermarkten zelfs.
In de gunstige gevallen vallen de belangen van de stad, de schrijver en de lezer samen. Dan dwalen de gedachten van de lezer tijdens het lezen af naar de stad waar het verhaal zich afspeelt zonder dat de lezer het gevoel heeft dat locaties er met de haren bijgesleept zijn. Eigenlijk leest hij gewoon een roman van een door hem bewonderde schrijver.
Maar hoe moet dat dan als je de schrijver en de stad niet kent? Zoals ik Walter Dornstedt en Spijkenisse niet kende voordat ik in Ontbranden begon.
Dan zit er niets anders op dan je over te geven aan de verbeelding van die ander. Want dat is wat lezen is essentie is: je in goed vertrouwen uitleveren aan wat een ander verzonnen heeft en op de vleugels van zijn verbeelding meedeinen op het ritme, het tempo en de taal van een verhaal.
Dat ik bij helder weer door een woud van kranen en ander havenmeubilair Spijkenisse aan de horizon zie liggen, zal me dus eigenlijk een zorg zijn. Dat ik de stad met het oog op de officiële boekpresentatie aan de hand van citaten in kaart bracht, ben ik al bijna vergeten. Wat blijft is de vraag of Guus Mahler ergens ooit zijn draai zal vinden.
Deze column stond op 28 januari in Bazarow Magazine.
Leave a Reply