Dat mijn overbuurjongen zich er niet voor schaamt om in het openbaar een traantje weg te pinken, weet ik uit eigen ervaring. Ik was er meer dan eens getuige van. Mijn overbuurjongen is een emotionele vent met het hart op de goede plek. En hij kan denk ik nog niet aan wennen aan de positieve aandacht die hem ten deel valt. Hij timmert al heel lang aan de weg, maar het echte succes liet op zich wachten. Inmiddels is hij definitief doorgebroken en wordt hij overladen met literaire eer. Hij is de meest recente laureaat van de Anna Blaman Prijs (bij de uitreiking op 2 december jl. zag ik zijn ogen volschieten) en werd door de CPNB uitverkoren om het Boekenweekessay 2023 te schrijven.
Voor wie nog niet wist wat mijn overbuurjongen in zijn mars heeft, gaf Jaguarman: mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden waarschijnlijk de doorslag. In Jaguarman doet Raoul de Jong op ontroerende wijze verslag van zijn zoektocht naar de geschiedenis van Suriname zoals die vanuit het perspectief van zijn Surinaamse voorouders gezien en begrepen zou kunnen worden. Raoul ging op zoek naar het licht in een geschiedenis die hem bij voorbaat als duister afgeschilderd werd. Tijdens zijn zoektocht voert Raoul gesprekken met archeologen, dansleraren en wintipriesters, maar van minstens zo groot belang zijn de boeken van Surinaamse schrijvers en denkers die hij in het kader van zijn zoektocht ontdekt en leest. Boeken die in Nederland in de vergetelheid geraakt zijn, als ze al ooit de aandacht kregen die ze verdienden.
Zeven jaar werkte Raoul aan Jaguarman dat dus de ondertitel mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden meekreeg. Het is een boek dat zich niet eenvoudig laat categoriseren. Het is autobiografisch, maar geen roman. Het is zeker literaire non-fictie, maar van een soort – je zou het kunnen scharen over de noemer ‘memoir’, een genre in opkomst – dat geen eigen categorie gegund wordt in de Nederlandstalige Uniforme Rubrieksindeling die door boekverkopers gehanteerd wordt. Jaguarman kreeg het etiket NUR 320, en dat staat voor ‘literaire non-fictie algemeen’.
In de praktijk betekent dit dat Jaguarman: mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden op het plankje belandt met boeken over Suriname. Dat plankje bevindt zich zelden in een kast die een prominente plek inneemt in een boekwinkel. Waardoor de kans dat iemand Jaguarman toevallig tegenkomt klein is.
Een paar dagen geleden las ik Boto Banja, of: het geheime genootschap der dansende schrijvers (NUR 323: ‘literaire essays’) dat Raoul speciaal voor de Boekenweek voor de CPNB schreef. In de tweede zin van dit Boekenweekessay barst mijn overbuurjongen in tranen uit. In eerste instantie dacht ik dat dat was omdat hij hoorde dat hij het Boekenweekessay mocht schrijven, maar het ging dus om iets veel fundamentelers. En dat had met het bovenstaande te maken. Net als het werk van al die schrijvers aan wie Raoul in Jaguarman een ode bracht, waaronder Anton de Kom en Theo Comvalius, dreigt ook Jaguarman zelf in de vergetelheid te raken. Omdat witte mensen ten onrechte dachten dat het boek niet voor hen bestemd is. ‘Bij mijn eerdere boeken was het duidelijk geweest dat ik ze schreef voor iedereen. Nu was mijn boek ineens alleen voor Surinamers. Of voor mensen met een zwager in Suriname. Of voor mensen die binnenkort naar Suriname op vakantie gingen. En als ik probeerde uit te leggen waarom dat niet klopte, voelden mensen zich aangevallen.’
Dat had ik mij niet gerealiseerd. Ik vond Jaguarman prachtig. Hoewel wit en hoewel mijn verhaal van een heel andere orde is, herkende ik de behoefte en het belang van zoeken naar de mensen van wie afstamt. En ik leefde zo met mijn overbuurjongen mee dat er momenten waren waarop ik degene was die een traantje moest wegpinken.
Ik dacht dat Jaguarman zeker nadat het prachtige recensies kreeg, voor grote literaire prijzen genomineerd werd en al snel herdrukt moest worden een groot en divers lezerspubliek zou bereiken en gunde Raoul deze ‘doorbraak’.
Terwijl hij als ik hem tegenkwam altijd de vrolijkheid zelve was, bleek mijn overbuurjongen achter de schermen twee jaar lang een gevecht tegen de bierkaai gestreden te hebben. En toen belde de CPNB: ‘Die ochtend had ik besloten de strijd op te geven, en toen kreeg ik plotseling een zwaard in mijn handen en een kroon op mijn hoofd. Ik huilde omdat ik wist waarvoor ik ze kon gebruiken.’
‘Ik ben alles’ is dit jaar het thema van de Boekenweek. Het onderwerp waar de schrijver van het Boekenweekessay zijn licht over laat schijnen. Raoul de Jong greep de kans met beide handen aan en schreef met Boto Banja, of: het geheime genootschap der dansende schrijvers een boek dat gelezen kan worden als Jaguarmans prequel én sequel.
En laten wij nu niet opnieuw dezelfde fout maken. Laten we dit boek niet verbannen naar een verre uithoek in de boekwinkel. Nu ligt het nog bij de kassa, maar het moet ook na 19 maart een prominente plek houden.
Laten we ons realiseren dat steeds als we toegeven aan onze behoefte om mensen, dieren en dingen in categorieën onder te verdelen we een mens, een dier of een ding terugbrengen tot maar één eigenschap en dus nooit het hele wezen recht doen. Een mens, een dier en een ding is altijd alles (maar laten we Jaguarman: mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden vanaf nu vooral een roman noemen, zodat het daar terechtkomt waar het hoort: bij de literatuur).
Leave a Reply