Dat De onbedoelden van Cobi van Baars de ene positieve recensie na de andere krijgt, verbaast mij niet. Het is een goed geschreven verhaal over tot de verbeelding sprekend thema’s. De onbedoelden gaat over een tweeling die kort na de geboorte door adoptie van elkaar gescheiden wordt. De zussen groeien op zonder weet te hebben van het feit dat ze de helft van een twee-eiige tweeling zijn. Maar zodra één van de twee door haar adoptieouders wordt ingelicht, begint de zoektocht. Eerst naar haar zus. Daarna naar de biologische ouders.
Tweelingen (en dan vooral tweelingen die door het noodlot van elkaar gescheiden worden) en adoptie. Dat zijn twee schoten in één roos (een ‘Robin Hoodje’, zeg maar). Vertellers en schrijvers kunnen er veel kanten mee op (een wetenschapper trouwens ook: hoe vaak werden eeneiige tweelingen niet willens en wetens van elkaar gescheiden om te onderzoeken wat aangeboren dan wel aangeleerd is).
Dat moet Cobi van Baars zich gerealiseerd hebben toen ze zocht naar een onderwerp voor haar vierde roman, toe was aan ‘iets groters’ – iets anders dan ze tot dan toe gedaan had, en een verhaal waarvan het eerste deel haar meer dan vijfentwintig jaar geleden ter ore kwam een vervolg kreeg.
De onbedoelden is gebaseerd, en voor zover ik dat kan beoordelen meer dan losjes, op een waargebeurd verhaal. Een waargebeurd verhaal dat ook nog eens exemplarisch is voor beleid zoals dat in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gangbaar was als meisjes onbedoeld zwanger werden van een tweeling en deze kinderen ter adoptie moesten afstaan.
Aan dat waargebeurde verhaal hoef je als schrijver maar weinig te doen om het aangrijpend te maken. Terwijl het in handen van een schrijver die uit is op effectbejag al gauw een draak van een verhaal wordt. Dankzij Cobi van Baars is het dat dus niet geworden. Maar je kunt je wel afvragen of de vormkeuzes die de auteur maakt en de literaire ingrepen die zij pleegt voldoende zijn om van non-fictie fictie te maken.
Nog voordat De onbedoelden begonnen is, meldt zich ‘in de kier tussen motto en verhaal’ een verteller, ‘de schrijver zo je wilt’. Die verteller is naar eigen zeggen door de waarheid op de schouder getikt in de hoop dat zij dat wat de waarheid zelf maar ten dele gelukt is – ik zeg het maar even in mijn eigen woorden: het reconstrueren van wat er gebeurd is en hoe dat heeft kunnen gebeuren – alsnog te realiseren.
De lezer zal die verteller in de loop van het verhaal nog een paar keer tegenkomen. Altijd op een moment dat de waarheid onwaarschijnlijk lijkt of te pijnlijk dreigt te worden, voelt de verteller de behoefte de lezer en zichzelf bij de les te houden.
Om aan het eind nogmaals te benadrukken, dat de waarheid al die tijd in the lead was: ‘Geen seconde heeft ze [de waarheid, lw] die [de verteller, lw] daarna nog met rust gelaten. Sturend was ze, kritisch ook (slechts één anachronisme zag ze door de vingers). Meermaals greep ze eigenhandig in, wapperend met het dossier. Geen literaire zalfjes hier! Niks bijvijlen! Zeg het zo rauw als het is! Citeer! En hoor, het is haar gelukt. Hier is ze, gedrukt op houtvrij papier, gezet in Quadraat, de lasnaden zichtbaar, maar niettemin één geheel.’
Daarnaast doet Cobi van Baars ook nog iets dat op intertekstualiteit lijkt, maar dat volgens mij niet echt is. Ze laat één van haar personages tot twee keer toe een vergelijking maken met De tweeling van Tessa de Loo. De eerste keer zonder De tweeling te noemen: ‘Waar woont ze, dat vraag ik me ook af. Op de plek waar ik ook terecht had kunnen komen? En had zij dan hier gezeten? Daar moet ik dus echt niet aan denken. Dat we van plaats hadden kunnen wisselen, dat ik in zo’n Tessa de Loo-verhaal ben beland.’
De tweede keer dat het personage aan De tweeling refereert, lijkt het wel om de inhoud van dat verhaal te gaan: ‘Al bij de voordeur weet Annemarieke dat ze nu definitief in De tweeling beland is.’
Het lijkt voor de hand te liggen – in een roman over een tweeling die onvrijwillig gescheiden opgroeit te verwijzen naar een andere roman waarin hetzelfde gebeurt – maar die vergelijking gaat mank. In De tweeling is de tweeling een motief: Tessa de Loo heeft een tweeling nodig om de portee van haar verhaal duidelijk te maken: omstandigheden maken de mens, dus oordeel niet te snel over de keuzes van een ander. Waar Anna en Lotte fungeren als vervoermiddel van ideeën, dienen Annemarieke en Aaf geen doel. Zij zijn het verhaal en dat verhaal wordt door Cobi van Baars in De onbedoelden aan de kaak gesteld.
Ik weet hoe dan ook te veel over afstand en adoptie om De onbedoelden als een roman te kunnen lezen. Maar ik weet ook dat een roman een goed middel kan zijn om kwesties aan te kaarten. Het ene na het andere rapport over wat er bij afstand en adoptie in het verleden allemaal fout is gegaan, belandde – afgaande op beleid en (voorgestelde, maar niet doorgevoerde) beleidswijzigingen – in bureaulades.
Dat wat A en A† – de tweelingzussen op wie het verhaal in De onbedoelden geënt is, en aan wie Cobi van Baars haar roman opdraagt – (en vele anderen) is aangedaan, wordt te vaak afgedaan als passend in een tijd waarin het aan de nodige inzichten ontbrak. Maar dat is niet de hele waarheid, en al helemaal geen excuus.
De lovende recensies voor De onbedoelden hebben voor een deel te maken met dat sentiment. Lezers vinden het verschrikkelijk wat Annemarieke en Aaf overkomt. Daar zorgt Cobi van Baars met haar pakkende manier van schrijven wel voor. Maar daarmee is De onbedoelden niet meteen dé kandidaat voor alle grote literaire prijzen. Al gun ik Cobi van Baars haar literaire doorbraak.
Interessanter zou zijn als De onbedoelden mensen die het als het om afstand en adoptie gaat voor het zeggen hebben wakker zou schudden. Als Cobi van Baars er – dankzij het verhaal van A en A† – met een roman in zou slagen om duidelijk te maken dat wat toen (en ook later nog) gebeurde (met alle gevolgen op de lange termijn van dien) echt niet kon.
Want dat is ons – ervaringsdeskundigen: biologische ouders, adoptiekinderen/geadopteerden en adoptieouders – al onze inspanningen ten spijt nog steeds niet gelukt.
Leave a Reply