Toch maar even voor alle duidelijkheid: nee, ik ziet echt niet de hele dag voor de televisie naar de Tour de France te kijken. En naar Radio Tour de France luister ik veel minder dan vroeger. Maar de Tour houdt me wel bezig. Letterlijk. Want ik volg de renners op de voet om elke dag iets te schrijven naar aanleiding van het parcours dat ze afleggen. Net als degenen die de ritten op radio en televisie van commentaar voorzien, bestudeer ik elk jaar het Rondeboek.
Daarbij gaat het mij niet om de het aantal kilometers dat afgelegd moet worden. Of er cols van de eerste, tweede, derde, vierde of buitencategorie beklommen moeten worden, interesseert me ook niet. Wie waar al eens gewonnen heeft, maakt mij ook niet uit. En wat er onderweg te zien is, vind ik alleen interessant als ik er een verhaal aan op kan hangen. Een verhaal dat met literatuur te maken heeft.
Ik spit de tekst van het Rondeboek door op zoek naar schrijvers en dichters die geboren, getogen, gestorven of anderszins verbonden zijn met de plaatsen die de renners passeren. Ik zoek naar romans en gedichten die spelen in steden, dorpen en gehuchten langs de route. En daar schrijf ik dan over.
Dat is veel meer werk dan het lijkt. Want de literatuur is in de Tour de France een onderbelichte categorie cultureel erfgoed. Schrijvers en dichters worden veelal alleen maar en passant genoemd. Daar komt bij dat ik het mezelf ook niet bepaald makkelijk maak.
Kom ik iets (of iemand) tegen in het Rondeboek, dan is dat vaak niet meer dan een aanknopingspunt.
Pas dan begint het echte zoeken, en vaak vind ik verbazingwekkend veel meer dan dat waarnaar ik op zoek dacht te zijn. Ik klamp aan bij, bijt me vast in, en anders dan de renners veroorloof ik mezelf onderweg omwegen, (foute) afslagen en straatjes die bij nader inzien dood blijken te lopen. Zo koers ik nu al bijna tien jaar elke Tour de France kriskras richting Parijs.
Hoe dat ongeveer in zijn werk gaat, kan ik misschien het beste duidelijk maken aan de hand van een voorbeeld. Gisteren ging mijn stukje over Victor Hugo. Zijn naam trof ik aan bij de beschrijving van de zesde etappe. Vermeld wordt dat hij zich lovend uitliet over het dorpje Luz-Saint-Sauveur, waar hij lang voordat Tadej Pogacar er in 2021 een etappe won (zo staat het er echt), gedurende langere tijd verbleef.
Het eerste dat ik deed was zoeken naar de bron van in het Rondeboek aangehaalde citaat. Daarbij stuitte ik op tekeningen van de hand van Hugo gemaakt in Luz-Saint-Sauveur, waarvan er een op een gevel van een huis in het dorp aangebracht bleek. Ik hoopte op beschrijvingen van Luz in Hugo’s werk, maar vond alleen een in Luz geschreven brief aan een van zijn dochters. Wilde weten welke dochter hij het geluk gunde. Stelde vervolgens vast dat het vanwege ‘de twee Charlies’ om Léopoldine moest gaan. Las een biografisch stuk over haar, waarin de toedracht van haar tragische dood beschreven wordt. Vond vervolgens een stuk over de manier waarop Victor Hugo zijn kinderen opvoert in zijn werk. Bladerde digitaal door Aujourd’hui (1843-1853) en selecteerde een veelzeggend gedicht.
Ik zoek me elke keer opnieuw ongans op het internet. Beland via online catalogi in gedigitaliseerde boeken in bibliotheken all over the world. Raadpleeg handboeken en naslawerken in mijn eigen boekenkast. Haal letterlijk en figuurlijk (van) alles uit de kast waarin ik bruikbaar materiaal vermoed. Als ik denk dat ik genoeg heb, begin ik te schrijven. Maar ook dan blijf ik nog zoeken en associëren. Zo rijd ik kettinglezend en rijgschrijvend de Tour uit.
Niet alles dat ik vind, krijgt een plek in mijn stukjes. Dat Victor Hugo via scèances contact probeerde te onderhouden met zijn overleden dochter liet ik weg. Maar toen ik het las, begreep ik waarom Valérie Sonnier vorig jaar ter gelegenheid van Nuit Blanche een spiritistisch kunstwerk installeerde in het huis van Victor Hugo aan het Place de Vosges in Parijs (overigens is het Place de Vosges de plek waar de film Maigret tend un piège begint – en opgenomen werd, zoals u over een paar dagen zult zien als u mijn stukje naar aanleiding van twaalfde etappe leest).
Dit jaar kwamen behalve Victor Hugo tot nu toe ook Paul Éluard, Pio Baroja, Elizabeth en Louis Couperus, Josse de Haan en Maite González Esnal, Lise Deharme, Man Ray en Colette voorbij. Ik kan u al wel verklappen dat u de komende dagen het een en ander te weten zult komen over François Mauriac, Anton van Duinkerken, Arnaut Daniel, Dante, Petrarca, Ezra Pound, T.S. Eliot, Georges Conchon, Jan Siebelink, Michel Houellebecq, Emmanuel Bove, Michel de l’Hôpital, Michel de Montaigne, Georges Simenon, Gabriel Chevallier, Antoine de Saint-Exupery en K. Schippers.
Het is niet mijn gewoonte om zo ver op de feiten vooruit te lopen, maar volgende week ben ik zelf en route, en de Tour wacht op niemand en Parijs is nog ver.
Veel van deze namen zullen u nu wellicht nog niets zeggen… Troost u: mij kwamen ze ook niet allemaal even bekend voor. Sommige schrijvers en dichters zou ik misschien wel nooit gelezen hebben als ik ze niet dankzij de Tour de France op het spoor gekomen was. En dat het mogelijk is om schrijvers die op het eerste gezicht niets met elkaar gemeen hebben met elkaar te verbinden, daarvan had ik zelfs tijdens het schrijven vaak nog geen vermoeden.
Schrijven in de kantlijn van de Tour de France is voor mij elk jaar opnieuw een literaire ontdekkingstocht. Onderweg geniet ik van de inzichten die ik opdoe, maar is Parijs eenmaal bereikt, dan neem ik me steeds opnieuw voor dat het nu echt de laatste keer geweest is.
Maar dan begint het toch weer te kriebelen als in het najaar de route voor het volgend jaar bekend wordt. Dat zal dit jaar wel niet anders zijn. Maar eerst deze Tour volbrengen. Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik nog zeven etappes te gaan. Parijs is inderdaad nog ver.
Benieuwd geworden naar mijn literaire etappekoers? De stukken staan hier.
Deze column staat ook op bazarow.com
Leave a Reply