In Annecy ligt Franciscus van Sales (1567-1622) begraven, de beschermheilige van de schrijvers, uitgever, journalisten (en sinds 1923 van de katholieke pers).
De kleine Franciscus leek van jongs af aan voorbestemd voor een devoot leven:
‘Uit dit huwelijk ontsproot een teeder kind, dat van het eerste oogenblik van zijn bestaan door zijn godvruchtige ouders aan den Heer werd toegewijd. Franciscus van Sales zag het levenslicht in het jaar 1567, docht was zoo zwak, dat men lang aan zijn behoud wanhoopte, hij was zoo gevoelig, dat men hem niet kan aanraken zonder hem te doen lijden, maar door eene zorgvuldige en verstandige behandeling werd het sterk en gezond, de kleine ontwikkelde zich naar ziel en lichaam buiten verwachting.
Nog was de knaap geen twee jaren oud, toen men reeds in hem de eerstelingen bespeurde van een teedere godsvrucht en een groote liefde tot de armen.’
Maar dat is achteraf makkelijk praten (schrijven), want toen Het leven van den heiligen Franciscus van Sales was Franciscus al heel lang dood en ook al heiligverklaard.
In ‘Bericht van boven’, uitgezonden door op 24 januari 2021 in het programma ZinSpelen van RKK komt Franciscus van Sales zelfs postuum zelf aan het woord:
Franciscus van Sales ligt begraven in de basiliek horend bij het klooster van de door hem gestichte orde: la Basilique de la Visitation in Annecy. Zijn graf is een bedevaartsoord. Maar of dat bedevaartsoord bedoeld wordt als in Poging tot afstand van E. du Perron sprake is van op bedevaart gaan naar Annecy?
‘Zij kwamen op het idee elkaar een aandenken te geven, als onderpand van eeuwige vriendschap, en als de een de ander nodig had, zeiden zij, en de ander was op dat ogenblik hoè ver ook weg, dan zou de een hem dat onderpand sturen en de ander was dan verplicht te komen. Hij had niets bij zich om haar te geven, maar zij haalde uit een poezelige portemonnaie, een eigenaardige oude ring met een knobbelige rode steen erin.
‘Neem dit, zei ze; ik ben er aan gehecht als aan een stuk van mijzelf. Ik heb hem als kind van mama gekregen en hem twee maal verloren in het meer van Annecy en hem twee maal weer teruggevonden.’
‘Waar ligt het meer van Annecy?’
‘Bij Annecy, in Opper-Savoye.’
‘Ik zal daar een bedevaart heen ondernemen.’
‘Ja, doe dat.’
Annecy komt overigens relatief vaak voor in de Nederlandse literatuur. Soms is het zelfs daar een plaats waar je doorheen reist als je op weg bent naar Parijs. Zoals in Josefine van Henriëtte van Eyck.
Net als de renners in de Tour de France is Sofietje in die roman onderweg naar Parijs. Terwijl de kleindochter zich verheugt, herinnert haar grootmoeder zich hoe ze ooit in een hotel aan het Meer van Annécy belandde en daar een voedselvergiftiging opliep:
‘Ze was stralend. ‘En daar ga ik dan straks, grootmoeder! Met de nachttrein, naar Parijs!’
Ze sloeg haar armen om mijn hals, ze zei: ‘Au revoir!’, en ze verdween met haar rugzak, haar koffertje, en haar lange rode sprietdun-opgerolde paraplu, die eigenlijk helemaal niet bij haar paste.
Daar ging ze. O nee, het was beslist niet speciaal om Harry, het was om het avontuur. Ze ging Frankrijk ontdekken.
En ik dacht: Ik hoop, dat ze niet de kous op haar kop krijgt, zoals ik, die allereerste keer…
“Die allereerste keer” was ik een klein meisje, dat nog verkeerde in het stadium van hoge rijglaarzen, matrozenpakjes en strohoeden met linten, waarop “Koninklijke Marine” of iets dergelijks stond. Ik herinner me vaag de nachttrein uit Bazel, de blauwe schermpjes, die je om het elektrische licht kon trekken, de Franse grens… Maar dan valt er een heel stuk weg, tot ik ineens weer helder het meer van Annécy voor me zie en het kleine hotel, waar mijn hele familie ziek in bed lag door het – ergens – eten van overtijdse garnalen.
Alle kamers in dat hotel waren precies eender; we hadden allemaal dezelfde asbak van Lafayette, en dezelfde groenachtige waterkaraf en dezelfde ingelijste plaat, voorstellende Marie Antoinette op weg naar de guillotine…’
Laten we hopen dat de renners vandaag schadevrij door de streek fietsen.
Leave a Reply