Min of meer aan de oever van het meer van Bourget staat het kasteel dat door George Sand en Alphonse de Lamartine gebruikt werd als uitvalsbasis voor literair werk. George Sand situeerde er haar roman Mejonkvrouw la Quintinie en laat de grootvader van haar hoofdpersoon er domicilie houden:
‘Haar vader is de generaal La Quintinie, dien gij niet kent, denk ik, en die in ik weet niet welk departement bevel voert. Stamt hij van La Quintinie des Jardins uit den tijd van Lodewijk de veertiende af? Dit doet weinig tot de zaak. Lucie’s grootvader van moederszijde, de heer de Turdy, bewoont een kasteel, dat hij bij ’t meer van Bourget bezit. Lucie is opgevoed door dien grootvader en door eene oud-tante, met wie zij hare winters te Chambérty doorbrengt. Des zomers bewoont zij zonder hare tante de woning haars grootvaders.’
Alphonse de Lamartine wijdde een gedicht aan het meer zelf: Le Lac/ Het meer:
Steeds worden we naar nieuwe kusten voortgedreven
Om in de eeuwige nacht voor altijd te vergaan;
Zullen wij dan nooit op de diepzee van het leven
Eén dag voor anker gaan?
O meer, het jaar heeft nauwelijks zijn keer genomen
Of bij de wateren die zij graag had weergezien,
Kijk! ben ik heel alleen naar deze steen gekomen
Waarop zij zat voordien
Hier onder deze diepe rotsen klonk uw druisen;
Hier brak op hun gestriemde flank uw vloed;
Hier liet de wind uw opschuimende golven bruisen
Om haar aanbeden voet.
Die avond, weet u nog? zijn wij stil uitgevaren;
Wij hoorden ginder in het water en de lucht
Alleen de riemslag van de roeiers op uw baren
Met welluidend gerucht.
Een op de aarde onbekend geluid doorkliefde
Opeens de weergalm en de oever werd bekoord;
Het water luisterde, de stem van mijn geliefde
Verklonk hier woord na woord.
“O tijd, vertraag uw vlucht, en u, genadige uren,
Vertraag uw snelle jacht!
Laat ons genieten van geneugten die niet duren
In deze dag vol pracht!
Er zijn wanhopigen genoeg die om u vragen:
Vlied voort voor hen, vlied voort;
Verlos hen van hun leed zowel als van hun dagen,
Maar laat ons ongestoord.
Maar ik vraag tevergeefs nog even te verpozen
De tijd ontglipt mij zacht;
Ik zeg tot deze nacht: Vertraag; het ochtendblozen
Verjaagt weldra de nacht.
Laat ons de liefde en de laatste liefdeslusten
Van ‘vluchtige getij!
De mens heeft hier geen haven, en de tijd geen kusten;
Hij stroomt, wij gaan voorbij!’
Jaloerse tijd, is ’t waar dat die vervoerde stonden
Waarin de liefde stromen van geluk vergiet,
Al even vlucht voor onze ogen zijn verzwonden
Als dagen van verdriet?
Ach, weten wij er zelfs geen spoor van te bewaren?
Zijn zij voorgoed vergaan? verloren zonder meer?
De tijd die ons ze gaf, de tijd die ze laat varen,
Geeft hij ze nimmer meer?
Niets, eeuwigheid, verleden, sombere afgronden,
Wat wilt u met de dagen doen, die u verslindt?
Spreek op: gaan de verrukkingen voorgoed te gronden=
Waarmee u ons verblindt?
O meer, verstilde rotsen, grotten, woud vol duister!
U die de tijd ontzag, of weer vernieuwen ging,
Bewaar van deze nacht, bewaar, natuur vol luister,
Nog de herinnering!
Bewaar haar in uw rust, bewaar haar in uw klotsen,
Mooi meer, en in het aanschijn van uw oeverkant,
En in de donkere dennen en de woeste rotsen
Die hangen aan uw rand!
Bewaar haar in de zefier die voorbij zal zweven,
In het gerucht dat uw rand voor uw rand herhaalt,
In ’t zilveren gesternte dat met helder beven
Uw oppervlak bestraalt.
Laat toch de wind met zuchten, laat het riet met klachten,
Laat elke lichte wasem in de geurige wind,
laat alles wat men hoort en ziet en ademt smachten:
‘Hier hebben zij bemind!’
(vertaling: Paul Claes)
Hoewel het minder dramatisch oogt, gaat er achter het flaneren van mevrouw Willocq langs de oevers van het Meer van Bourget – in de roman Bid voor Camille Willocq van Cola Debrot – ook de nodige pijn schuil:
‘Mevrouw Willocq zou te zijner tijd haar zuidelijke stad verwisselen voor Aix-les-Bains, Camille zou assistent worden van zijn oom, wiens vrouw, een gewezen tragédienne van de Comédie Française, de tragedie beleefde dat het echtleven haar geen kinderen had geschonken; haar gespannen, maar enigszins onpersoonlijke schoonheid deed een vreselijke uitbarsting vrezen, wanneer niet spoedig een onverwachte gebeurtenis de schaduw harer ontgoocheling zou verdrijven. Deze onverwachte gebeurtenis, zo meende mevrouw Willocq, zou komen in de vorm van Camilles assistentschap; de jongeman zou dan de plaats innemen van de kinderen die haar niet waren toebedeeld. Deze en dergelijke gesprekken roerde mevrouw Willocq aan, terwijl zij met haar zoon langs de oevers wandelde van het vredige Lac du Bourget, waar de koele wind zacht langs haar slapen streek en waar haar woorden zich bewogen op het ritme van de kabbelende golven en haar ogen de rimpelingen van het water vergeleek met voorbijscherende vleugels van een zwerm gouden vogels.’
De renners passeren Bourdeau aan het Meer van Bourget na 77,7 kilometer.
Leave a Reply