In het echt viel ze me behoorlijk tegen. Zo stralend als ze er elk jaar bijstaat als het peloton aan haar voorbijraast, is ze in werkelijkheid niet. Het goud waarin zij gehuld gaat, maakt een aangeslagen indruk. Ze oogt minder heldhaftig dan mannelijke evenknieën. Ik bekijk haar van alle kanten, maar kan niet anders dan teleurgesteld zijn. De Jeanne d’Arc van Emmanuel Frémiet op het Place des Piramides haalt het niet bij andere standbeelden die ik van haar zag. Zij haalt het niet bij het model van het beeld in Musée d’Orsay.
Het niet het paard. Het is zelfs niet Jeanne zelf – of Aimée Girod, een meisje dat net als Jeanne uit Domrémy kwam en model stond voor de Jeanne die Emmanuel Frémiet voor ogen stond (Aimée Girod zou overigens ook levend verbranden, net als Jeanne). Het is onnatuurlijk, dat veel te fel blinken.
Het ruiterstandbeeld dat Emmanuel Frémiet maakte, kwam overal en nergens te staan. In Nancy en in Melbourne, New Orleans, Philadelphia en Portland staat ze in precies dezelfde houding te kijk.
Alsof het mogelijk is Jeanne op heel veel meer verschillende manieren af te beelden. Lees de romans die over haar verschenen zijn. Kijk de films die gebaseerd zijn op haar levensverhaal (Jeannette (2017) en Jeanne (2019) van Bruno Dumont vormen wellicht een uitzondering).
Hoewel… Als ik naar de twee laatste aanwinsten in mijn bescheiden Jeanne d’Arc-verzameling kijk – Jeanne d’Arc van Lena Smit (1935) en Jeanne van Katherine J. Chen (2022) dan is er toch wel het nodige veranderd in de loop der jaren. Staan het boek van Lena Smit – uitgegeven onder goedkeuring van de keurraad voor Roomse jeugdlectuur – de heldendaden van Jeanne d’Arc nog in het teken van haar goddelijke opdracht en gidsende stemmen, de Jeanne van Katherine J. Chen is geen heilige, zij is een mens van vlees en bloed, behept met menselijke eigenschappen.
Haar roman maakt dat ik nog eens nadenk over wie Jeanne d’Arc voor mij is. Ik ken haar al meer dan vijftig jaar. Toen we tijdens een vakantie door Domrémy reden, stopten we bij haar huis. Daar moet ik voor het eerst haar levensverhaal gehoord hebben. In die versie zal de nadruk gelegen hebben op haar godsvruchtige leven. Maar ik geloof niet dat ik zelf ooit geloofd heb in de stemmen die namens God tot haar spraken. Die stemmen nam ik voor lief. Ik vond het denk ik gewoon een spannend verhaal met wonderlijke plotmeldingen. Ook de historische kant van het verhaal – de oorlog tussen Engeland en Frankrijk – had niet mijn bijzondere belangstelling.
Die oorlog werd het struikelblok toen ik mijn docent geschiedenis voorstelde om me voor mijn eindexamenproject te verdiepen in Jeanne d’Arc. Veel te ingewikkeld, vond hij. Want ik zou het uiteindelijk vooral over die oorlog moeten hebben…
Terwijl mij iets heel anders voor ogen stond. Wat, dat weet ik met terugwerkende kracht niet precies. Maar ik was denk ik gefascineerd door het verhaal over een meisje uit een klein dorpje dat tegen alle verwachtingen en tradities in het heft in handen neemt en er in slaagt om autoriteiten te overtuigen.
Dat het een complex verhaal is, dat het vanuit historisch en godsdienstig oogpunt voor de scholier die ik toen was wat te hoog gegrepen was, begrijp ik wel. Toch vind ik het jammer dat mijn enthousiasme toen in de kiem gesmoord werd. Maar die terechtwijzing toen heeft een blijvende belangstelling voor Jeanne d’Arc gelukkig niet in de weg gestaan.
Het ruiterstandbeeld van Emmanuel Frémiet is niet het enige bee;d van Jeanne d’Arc in de buurt. Om de hoek in de Rue Saint-Honoré prijkt het hoofd van een door smarten overmande Jeanne in reliëf aan de gevel. Maxime Real der Sartre vangt het moment dat zij hier, tijdens een aanval op de stadsmuur van Parijs, door een pijl in haar dij geraakt wordt.
Dit is wat er daar volgens Katherine J. Chen in september 1429 gebeurd is:
‘Voor haar staat de stadsmuur rond Parijs. Achter haar een leger van drieduizend man. Haar hart is vervuld van woede.
Dus laten we gaan.
Het wonder geschiedt wanneer een pijl uit een kruisboog door haar dijbeen wordt geschoten en ze niet valt. Ze gaat door. Maar steeds trager, tot er een lang bloedspoor achter haar ligt en ze wordt gedwongen te knielen.
Haar hand grijpt naar de pijl. Ze klemt haar kaken op elkaar en trekt. De boogschutters boven haar zien hun kans; ze richten, hun bogen dicht tegen elkaar. Ze hebben maar één doel en dat is zij. Hoewel een afstand hen van elkaar scheidt, hoort ze bijna de spanning van de pezen die strak worden getrokken en daarna het soepele, vakkundige lossen door gekalkte handen. Het is een geluid als geen ander: de brede punten die door de lucht snijden, de veren die door een briesje priemen.
Een schaduw nadert net nadat ze de pijl uit haar been heeft getrokken. Ze probeert op te staan, maar dat lukt niet. Twee schaduwen snellen op haar af. Een komt er uit de lucht: een donkere pijlenregen. De andere hoort bij een lichaam, de sterke armen uitgestrekt, waardoor haar zicht op de hemel en de zon is geblokkeerd, erop voorbereid de projectielen op te vangen die al op weg zijn naar beneden.
Ze hoort ze een voor een inslaan, in snelle opeenvolging, en dan een zacht gekreun boven haar. Het lichaam zwalkt, draagt geen staal, geen maliënkolder. De man laat zijn schep uit zijn handen vallen. Hij is sappeur, een soldaat met de taak te graven. Hij kijkt haar kort aan voordat hij in elkaar zakt: dood. Een stofwolk stijgt tussen hen op, waardoor ze het gevallen lichaam nauwelijks nog ziet, en armen grijpen haar van achteren. Het is La Hire, en het zweet van zijn haar drupt in haar gezicht. Zijn ogen staan wild.
“Terugtrekken, Jeanne,” zegt hij. “We moeten terugtrekken.” ’
(vertaling: Titia Ram)
Natuurlijk komt de scène ook voor het in het verhaal dat Lena Smit schreef:
‘Toen men over de loopgraaf heen was, kwam men aan de brede gracht die vol water stond. Jeanne ging tot aan de rand van de gracht vooruit en stak de stok van haar standaard in het water om te peilen, hoe diep het was. Daarna riep ze de soldaten toe, dat ze takkenbossen moesten brengen om een dam te maken door de gracht. Op dit ogenblik werd er van de muur een ijzeren pijl afgeschoten, die haar bovenbeen doorboorde. Jeanne bedwong dapper haar smart en ging voort met haar soldaten aan te moedigen. Maar de avond viel en de manschappen hadden zo’n medelijden met Jeanne, dat ze voorlopig de aanval wilden staken. De officieren gaven daarom het bevel tot de aftocht. Maar Jeanne weigerde mee te gaan en men moest ze met geweld wegvoeren. “ ’t Is jammer,” zei ze; “als men gebleven was, zou de stad nog vóór de nacht in onze macht geweest zijn.” Jeanne zei dit zo overtuigd mogelijk, en wellicht had ze gelijk. Want de vrees voor de wonderbare macht die Jeanne overal vergezelde, was zó groot, dat de bezetting waarschijnlijk geen ernstige tegenstand zou hebben durven bieden.’
Vandaag razen ze weer aan haar standbeeld voorbij. Elk rondje richting de Champs-Élyséés opnieuw. Dit jaar tenminste. Volgend jaar zullen we haar niet zien: dan eindigt de Tour de France niet in Parijs. Die kan de stad er dan naast de Olympische Spelen niet bij hebben.
Leave a Reply