Het is een prachtig programma. In de nacht van zondag op maandag gidst Lara Billie Rense – een van mijn favoriete radiomakers: ik volgde haar van de ochtend naar de middag en hen van de middag naar de nacht – namens HUMAN luisteraars op NPO Radio 1 langs de levens van (niet alleen) heel recent overleden mensen. Het programma staat stil bij de vergankelijkheid en draagt bij aan het naleven van iemand die er niet meer is. Actualiteit – ook in de dood schuilt nieuwswaarde – is niet het enige criterium bij het bepalen van de keuze van de onderwerpen. Het gaat uiteindelijk om wat blijft – om dat wat tot stand gebracht is – en soms zal de tijd dat leren.
Omgekeerd valt het niet te voorspellen of de nalatenschap van de mensen aan wie nu zendtijd wordt besteed straks nog tot de verbeelding spreekt. Terwijl het toch niet de minste levens en de geringste prestaties zijn die in Wat blijft worden belicht.
Realiseert bijvoorbeeld iemand zich over dertien jaar nog dat K. Schippers de toon van het benoemen van het terloopse aangaf? Wordt er op 9 februari 2036 een steen onthuld in de Nieuwe Kerk in Amsterdam voor Jan Fontijn, ‘de godfather van de schrijversbiografie’? Vieren we in 2111 de honderdvijftigste verjaardag van Het leven is vurrukkelluk, de debuutroman van Remco Campert? Velen van ons zullen dat nooit weten.
Het is slechts aan een enkeling voorbehouden om tot in lengte van jaren herinnerd en herdacht te worden. Dit jaar zijn Colette, Couperus en Kouwenaar aan de beurt. Sidonie-Gabrielle Colette werd honderdvijftig jaar geleden geboren, Louis Couperus ging honderd jaar geleden dood, in het jaar dat Gerrit Kouwenaar geboren werd.
Dat sommige schrijvers al bij leven in de vergetelheid lijken te verdwijnen, is het andere uiterste. Dat boeken razendsnel in de ramsj belanden, is bekend, maar wat weten we eigenlijk over de omloopsnelheid van schrijvers zelf?
Hoe kom ik hier zo op? De afgelopen dagen verbleef ik in het gezelschap van een schrijver die in 1983 debuteerde en dertig jaar geleden met een roman kwam waarvan er inmiddels meer dan een miljoen verkocht zijn. Een mooie aanleiding, zou je zeggen, om de schrijver in kwestie en zijn werk even extra in het zonnetje te zetten. Maar het is de vraag of dat gaat gebeuren. De uitgever stipte het schrijversjubileum aan in een aanbiedingscatalogus, maar daar bleef het tot nu toe dan ook bij. Terwijl het verkoop-technisch geen slechte zet zou zijn, want er verscheen in dit jubeljaar ook een nieuwe roman.
Hoe succesvol, beroemd en geliefd deze auteur in zijn gloriedagen ook was, zijn roem is – of hij dat nu leuk vindt of niet – tanende, terwijl zijn carrière als het aan hem ligt nog niet voorbij is. Hij zou graag nog een keer alles geven om een doorbraak te forceren. Om te laten zien dat hij er nog is. En dan niet alleen aan die lezers die hem door de decennia heen trouw gebleven zijn.
Er is in de veertig jaar dat de schrijver in kwestie inmiddels meedraait in het circus van de Nederlandse letteren het nodige veranderd. Het aantal schrijvers is exponentieel gegroeid. Dat betekent dat de kans dat er zich onder de nieuwe aanwas een uitzonderlijk talent bevindt, toeneemt. De keerzijde is dat voor de gemiddelde auteur de concurrentie groter en de spoeling dunner wordt.
Uitgevers moeten oneindig veel meer ballen tegelijk in de lucht zien te houden en kritisch zijn bij het toedelen van budgetten. Uitgeverijen die onderdeel zijn van een commercieel concern moeten helemaal scherp calculeren. Als een auteur onvoldoende geld in het laatje brengt, kan dat zomaar het einde van een soms al langdurig ‘dienstverband’ betekenen.
Vervolgens kost het uitgevers en auteurs steeds meer moeite om ‘de krant’ (of een digitale variant) te halen om daar het verhaal te vertellen, dat potentiële lezers op het spoor van juist die ene roman zet. En dan hebben ze ook nog last van zoiets ongrijpbaars dat gemakshalve ‘ontlezing’ genoemd wordt.
Het is dus verre van vanzelfsprekend dat een glorieus ingezette carrière succesvol wordt voortgezet en in majeur zal eindigen.
Zelfs als een schrijver constante kwaliteit levert, loopt hij het risico voortijdig uitgerangeerd te worden. Steeds meer schrijvers, waaronder ook grote namen, boeten al tijdens hun leven aan betekenis en belangstelling in. Zij zijn getuige van hun eigen ondergang en moeten voor het oog van de wereld dealen met de teleurstelling dat zij het literaire discours niet langer domineren dan wel beïnvloeden. Ze moeten zich neerleggen bij de constatering dat wie schrijft niet vanzelfsprekend blijft. Het enige dat hen rest is blijven hopen dat hun werk – al is het maar een titel – na hun dood aan de vergetelheid wordt ontrukt.
Leave a Reply