Postume meesterproef
‘Wij zijn souffleurs op ’t aardse schouwtoneel,
Schikken ons in ons lot – en in het duister,
Om, nooit meer afgeleid door roem of luister
Ons werk te doen, geen eer valt ons ten deel’.
Wat dat laatste betreft, is er een lichte kentering te zien – vertalers worden steeds nadrukkelijker genoemd en geroemd, maar Gerlof Janzen heeft gelijk als hij in zijn gedicht ‘Vertalers Hartezeer’ een lans breekt voor vertalen als autonome literaire activiteit. In het gedicht weert de ‘ik’ zich tegen de vraag die hem door de buitenwereld steeds opnieuw gesteld wordt: waarom waag je je niet aan eigen werk?
Ronald de Leeuw citeert een aantal strofen uit het gedicht in zijn inleiding op Oriëntaalse vertalingen: Beckford, Arnold, Wilde, de postuum verschenen bundeling van Gerlof Janzens vertalingen van Vathek: een Arabisch sprookje , Sohrab en Rustum en Salomé: treurspel in een bedrijf.
Waar Gerlof Janzen zijn vertalingen altijd voorzag van een aanbevelende en informatieve inleiding, ziet Ronald de Leeuw – Gerlof Janzen en hij waren meer dan een halve eeuw samen – het als zijn opdracht de vertaler Gerlof Janzen te kenschetsen. Dat doet hij vol van liefde, maar zonder uit het oog te verliezen dat Oriëntaalse vertalingen ook in handen zal vallen van lezers die noch Gerlof noch hem kennen.
Ronald de Leeuw plaatst wat Gerlof Janzen vertaalde in de context van diens literaire en cultuurhistorische voorkeuren en doet daarbij recht aan zowel de inspanningen van de auteurs als aan die van de vertaler.
William Beckford
Gerlof Janzen begon zijn vertaalcarrière – een carrière die hij combineerde met die van psychiater en onderwijsdeskundige – als vertaler van William Beckford. Een dromer op reis verscheen in 1991 en Menuetten met de Markies in 1992. En – aldus Ronald de Leeuw: ‘Wat Beckford betreft bleef het voor Gerlof niet bij vertalen. Hij begon al spoedig verschillende edities van diens werken te verzamelen, van alle eerste drukken tot en met de allerlaatste.’
Gerlof Janzen toonde zich een warm pleitbezorger van het werk van Beckford, schuwde naar aanleiding van zijn vertalingen de publiciteit niet: hij schreef artikelen, verdedigde Beckford en zijn vertalingen in het openbaar en gaf de aanzet tot de oprichting van de Beckford Society.
Vathek
Het in Oriëntaalse vertalingen opgenomen Vathek (vertaald uit het Frans) – dat vaak in combinatie met andere gothic orientalia genoemd wordt, maar hier met Sohrab en Rustum van Matthew Arnold en Salomé van Oscar Wilde – is een jeugdwerk van William Beckford. Hij was 21 toen hij het schreef (en het grote reizen moest nog beginnen). Vathek – ‘Vathek, de negende Kalief van de dynastie der Abbasiden, was de zoon van Motassem en de kleinzoon van Haroen-al-Rasjied. Hij besteeg de troon in de bloei van zijn jeugd. Aangezien hij reeds toen grote talenten bezat, hoopten zijn onderdanen dat zijn regering lang en gelukkig zou zijn’ – heeft veel, misschien wel alles over om macht vergaren. Als het moet, offert hij zelfs een deel van zijn bezittingen.
Zijn moeder Carathis is een zo mogelijk nog kwader genius. En dan is er nog een tovenaar die bereid is hem van dienst te zijn.
Ronald de Leeuw: ‘Tot Vathek’s grote bewonderaars in zijn eigen tijd behoorde Lord Byron, wiens typering van Beckford als “England’s wealthiest son” geschiedenis zou maken. Voor hem was Vathek als een evangelie en hij prees het werk – hier geciteerd in de vertaling van Potgieter – met de woorden: “Door de juistheid van teekening, gloed van beschrijving, overtreft Vathek alle Europeesche navolgingen van Arabische vertellingen verre. (…)’
In de vertaling van Gerlof Janzen – die volgens Ronald de Leeuw meer om Beckford gaf dan om het sprookje – gaat van dat wat het werk volgens Byron tekende niets verloren. Integendeel.
Matthew Arnold
Wat de Oriëntaalse vertalingen behalve hun oosterse setting ook nog gemeen hebben, is dat een ouder-kindrelatie medebepalend is voor de loop van het verhaal. In Vathek zijn dat een moeder en een zoon, in Sohrab en Rustum een vader en een zoon en in Salomé een moeder en een dochter.
In Sohrab en Rustum van Mattthew Arnold wordt een hereniging tussen een vader en een zoon in de kiem gesmoord: de door zijn vader verlaten Sohrab meent op het strijdveld in een legeraanvoerder zijn vader te herkennen. Rustum, zich niet bewust van het feit dat hij een zoon heeft, negeert de toenaderingspoging en gaat de strijd aan, met verstrekkende gevolgen:
‘Zijn hoofd omlaag, zijn leden stil, lag hij,
Bewegingloos en wit, zijn ogen dicht,
Hij opende ze weer op het moment
Dat door zijn lijf een diepe rilling voer,
En richtte op zijn vader zwak zijn blik,
Tot alle kracht was weggevloeid, de geest
Met tegenzin gevloden was, node
Het warme thuis verlatend en de jeugd,
De bloei en deze vreugdevolle aard.
En zo lag Sohrab dood op ’t bloedrig zand:
De grote Rustum trok zijn cape over
Zijn hoofd, ging zitten bij zijn dode zoon.’
‘De reden dat Gerlof Sohrab en Rustum koos om te vertalen, was waarschijnlijk vooral de noblesse van het thema en de tragische ontknoping. In tegenstelling tot Beckford, Byron en Keats boeide Matthew Arnolds leven hem niet.’
Oscar Wilde
Tegen de zin van haar moeder Herodias danst Salomé voor haar vader Herodes, die alles voor haar dansen over heeft. Het levert haar het hoofd van de gevangengenomen profeet Jokanaän/Johannes op. Een man over wiens reputatie in het toneelstuk dan al door vertegenwoordigers van verschillende bevolkingsgroepen geoordeeld is. Het is een stuk waarin de personages elkaar in directe taal en zonder lange monologen te lijf gaan. Gerlof Janzen slaagt er in zijn vertaling (uit het Frans) uitstekend in de dynamiek die door die vaak afgemeten taal ontstaat op onnadrukkelijke wijze in zijn vertaling te laten klinken. De conflictueuze ondertoon maakt dat dit relatief weinig gespeelde stuk een uiterst actuele indruk maakt.
‘Gerlof vervaardigde zijn vertaling van Salomé vrij recent, maar kwam er niet toe hem uit te geven’, schrijft Ronald de Leeuw in zijn inleiding, met enige spijt in zijn woorden: ‘Juist als bezorger van het werk van Oscar Wilde had hij al een behoorlijk reputatie, sinds hij was gevraagd voor Meulenhoff een ruime keuze uit de brieven van Wilde te vertalen.’
Drie titels, drie genres, twee talen
Oriëntaalse vertalingen is met drie titels die drie genres vertegenwoordigen en twee talen een postume staalkaart van Gerlof Janzens vertaaltechnische kunnen.
Proza, blank vers of toneel: Gerlof Janzen draaide er zijn hand niet voor om. Hij voegde zich naar wat de tekst vroeg. Zijn drie vertalingen in Oriëntaalse vertalingen zijn geen hedendaagse, maar negentiende-eeuwse teksten waarin ook nog eens verwezen wordt naar een toen al verleden tijd, maar lezen alsof er geen barrière van tijd en ruimte is tussen het moment waarop ze geschreven zijn (of dat waarop de verhalen zich afspelen).
In deze postuum verschenen vertalingen toont Gerlof Janzen zich een trefzeker en zelfverzekerd vertaler.
De zorgvuldige wijze waarop het boek is uitgegeven en de etsen van Ronald Tolman maken er bovendien ook een prachtig boek van.
Waarom geen Byron?
In de imposante lijst van literaire vertalingen opgenomen in Oriëntaalse vertalingen ontbreekt het werk van Lord Byron. Terwijl Byron het leven van Gerlof Janzen sinds zijn studententijd beheerste – in die tijd richtte Gerlof het Nederlands Byron Genootschap op.
De verklaring is volgens Ronald de Leeuw eenvoudig: ‘In de jaren 70 en 80 was Gerlof overigens nog niet met vertalen begonnen; daardoor zijn er van zijn hand geen Byron-uitgaven.’
Het is wel de bedoeling dat daar verandering in komt: het Nederlands Byron Genootschap heeft op zich genomen om de vertaling die Gerlof Janzen maakte van Darkness te laten verschijnen in het jaar dat het genootschap zijn vijftigste verjaardag viert. In 2025 dus.
Oriëntaalse vertalingen: Beckford, Arnold, Wilde
vertaald door Gerlof Janzen,
met een inleiding van Ronald de Leeuw
en etsen van Ronald Tolman
Zwolle : Waanders, 2023
ISBN 978-94-6262-470-2
Deze recensie schreef ik voor de Nieuwsbrief van het Nederlands Byron Genootschap.
Leave a Reply