‘wat ik niet begrijp / wil ik vernietigen’: Erik Jan Harmens spreekt zijn autistische ik aan/uit
Erik Jan Harmens weet pas sinds een paar jaar dat hij autisme heeft. Toen hij stopte met drinken – over zijn relatie met drank schreef hij de wonderschone en indringende roman hallo muur – viel de buffer tussen hem en de wereld weg. Die wereld kwam toen zo hard binnen, dat het leven er onder te lijden had. Zonder dat beschermlaagje bleek Erik Jan Harmens iemand anders, en naar die iemand ging hij op zoek. De bundel de man die blauw werd laat zich in zekere zin lezen als een verslag van die zoektocht.
De gedichten zoals ze in de man die blauw werd staan, zijn niet de gedichten zoals Erik Jan Harmens ze in eerste aanleg schreef. Die gedichten gooide hij na overleg met zijn redacteur/uitgever weg. Echt helemaal weg. Hij sleepte de hele map naar de prullenbak en begon opnieuw. Met in zijn achterhoofd ideeën over de inhoud. Maar belangrijker was dat hem de vorm heel duidelijk voor ogen stond: vorm staat bij Erik Jan Harmens voorop. De bundel – een dikke bundel zou het worden – moest denderen als een truck. De gedichten op een gekmakende manier rijmen. Uit de over elkaar buitelende regels moest waanzin opklinken.
Denderen doen de gedichten. In hun rauwheid getuigen zij van de woede die zich van het lyrisch ik – maar ook van de dichter zelf – meester heeft gemaakt. De poëzie in de man die blauw werd is de poëzie van een man die zich langzaam maar zeker begint te realiseren wat het betekent om autistisch te zijn. Blauw is niet alleen de kleur die een in ademnood verkerend mens aanneemt, het is ook de kleur van autisme.
Rouw, in gemankeerde fases
de man die blauw werd bestaat uit drie afdelingen: ‘stik volledig vredig’, ‘het gaat en dóórgaat’ en ‘wat ik niet begrijp wil ik vernietigen’. Het aantal gedichten per afdeling verschilt, hun vorm ook. Wat ze gemeen hebben is dat ze allemaal titelloos zijn.
Terwijl het lyrisch ik in ‘stik volledig vredig’, het meest beschrijvende deel van de bundel, doet voorkomen alsof er al sprake is van acceptatie (terwijl ontkennen voor de hand zou liggen) – in deze gedichten neemt de ik zichzelf waar en lijken gedrag en gevoel met elkaar in overeenstemming – breekt de hel in ‘het gaan en dóórgaan’ volledig los. De woede spat van de pagina’s: het staccato afvuren van woorden, zinnen die herhaald en herhaald worden en het strakke ritme benadrukken de onmacht. In ‘wat ik niet begrijp wil ik vernietigen’ gaat het lyrisch ik de confrontatie met een ander aan, in dit geval een interviewer. Het grote uitleggen lijkt begonnen, maar de verlossing laat op zich wachten.
Met een minimum aan taal
De taal in de man die blauw werd is minder minimaal dan de taal in kom, zijn vorige bundel. Dat Erik Jan Harmens weinig woorden nodig heeft om tot de kern van zijn lyrisch ik door te dringen, is echter niet altijd een pre.
Het pakt in dit gedicht uit de eerste afdeling goed uit:
raak
me niet aan
of wel
maar zachtjes
of hard
maar niet ineens
stap
voor stap
als in delen
bovenkomende mensen
op een roltrap
‘Bovenkomende mensen/ op een roltrap’. Dat is een mooi beeld. Een beeld dat Erik Jan Harmens overigens al eerder gebruikte, namelijk in Pauwl, de roman over zijn autistische zoon: ‘Dan staan we in het winkelcentrum, vlakbij de roltrap, en kijk ik naar de hoofden van de mensen die bovenkomen. Ik zie steeds meer hoofd, dan komen de schouders erbij, het hele lijf en ten slotte hun voeten. Ik zou het wel fijn vinden om iedereen zo te ontmoeten: […].’
Met een minimum aan taal, vertelt Erik Jan Harmens hier een heel verhaal. Maar hij hamert er in de man die blauw werd met zijn minimale taal gemiddeld zo hard op los, dat de poëzie in de verdediging gedwongen wordt.
Fak
Radicaal eerlijk wilde Erik Jan Harmens in de man die blauw werd zijn. Voor hem is poëzie een vrijplaats, waar hij zich kan laten gaan. En dat doet hij: vooral in ‘het gaat en dóórgaat’ laat Erik Jan Harmens zich gaan. Hij fakt wat af, met fak / fak / fak / fak // fak / fak / fak / fak als poëtisch dieptepunt. Maar daar zullen slammers en rappers anders over denken. En Erik Jan Harmens zal de performende dichter die hij ook is, nooit verloochenen.
Over dat middelste deel van zijn bundel zegt hij zelf: ‘Daar komt het rood van de woede naar buiten.’ Daar kan ik in taal, in mijn taal, in mijn poëzie mijn frustratie kwijt. Dat vind ik troostend. Daar word ik op een vreemde manier gelukkig van.’
Het drieletterwoord fak vangt voor Erik Jan Harmens veel. Maar ondertussen schaamt hij zich ook voor zijn woede, en het is de vraag of hij dat gevoel in zijn gedichten heeft weten te vangen. Zoals het ook een vraag is of het ongemak dat de lezer onvermijdelijk ervaart tijdens het lezen van de man die blauw werd niet ook of vooral veroorzaakt wordt door een gevoeld gebrek aan schoonheid en niet door de urgentie van wat Erik Jan Harmens over zijn autistische ik en de wederwaardigheden die horen bij zijn ‘eerlijkheidsziekte’ te vertellen heeft.
Stukke man, gelijmd
En toch, en dat spreekt zeker in zijn voordeel: Erik Jan Harmens is er wel in geslaagd – en dat was wat hij wilde – om een wirwar aan gedachten te vangen in eenvoudige, pulserende gedichten. Het is hem gelukt om niet te verzanden en niet af te dwalen. Zo bezien is zijn zoektocht naar zijn autistische zelf met de man die blauw werd volbracht:
daarom ben ik maar / als een dolleman op ‘m in gaan slaan, interviewer // net zolang tot er alleen nog / kleine stukjes van ‘m over waren // die ik een voor een / ben gaan bekijken / en gaan begrijpen // en toen ik elk stukje / van ‘m begreep // ben ik ‘m weer / in elkaar gaan lijmen // […]
Erik Jan Harmens
de man die blauw werd
Thomas Rap, Amsterdam, 2023
118 p. / 22,99
Deze recensie was bedoeld voor de Poëziekrant.
Leave a Reply